Het Antwerps liedboek. Deel 1. Teksteditie(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 332] [p. 332] 148 Een oudt liedeken [Commentaar] 1 Tis al verkeert dat plach te zijn: Genoecht, solaes, mijns herten vruecht! Dat heeft ghedaen haer scheydens pijn. God wilse bewaren, die suyver juecht! Herte ende sin is onverhuecht. God heeft mijn liefste boel gehaelt. Al is den wijn claer int aenschijn, In mijn herte is hi verschaelt. 2 Die nachtegale ende die leeuwercken, Die bloemkens die aen der heyden staen, Trompen, luyten ende harpen En moghen van mi gheen vruecht ontfaen. Dat scheyden hevet mi al ghedaen! Ick ben een haveloos ruyterken, In Venus' prijsoen ben ic ghevaen: Dus moet ic trueren al dleven mijn. 3 Rijck God, ick ben mijns levens moe! Int herte lijde ick heymelijck dooghen; Eet ick, drinck ic, wat ic doe Dat is met twee beweende ooghen. Hoe soude ic connen vruecht betooghen? God heeft benomen mijn liefste ghenoot. Die liefste had ic so diepe ghesooghen, Tis mi rouwe tot in mijn doot. 4 Tvergaderen en was noeyt so soet, Het scheyden en is veel meerder pijn. Die niet en weten mijnen noot, Hoe soude hi kennen dat herte mijn? Want hier te zijn is cort termijn. Al ligghen wi hier in blancken armen, Ten eynde moet al gescheyden zijn: God wil haer lieve siele ontfermen. [pagina 333] [p. 333] 5 Och rijck Heer God, en waert geen sonde, Over U riepe ic veel meer dan moort! Ghi hebt mijn liefste lief ghevonden, Weest doch haerder armer sielen confoort. Ghenadich God, ick bidde U voort: Om haren wille mijn herte sneeft. Op rechter minne was ic gestoort: Ic bidde U, dat Ghijt mi vergheeft. 6 Mi heeft ghedroomt so menighen droom; Dat niet en is dat mach noch zijn. Al in die stadt van Room, Daer leyt begraven die liefste mijn Op Gods acker, alst is aenschijn. Daer droegense die ruyters van der banck. Ic schencte hemlieden den coelen wijn, Si wistens mi also grooten danck. Vorige Volgende