Het Antwerps liedboek. Deel 1. Teksteditie(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 324] [p. 324] melodie Souterliedekens 1540b, ps. 67 [pagina 325] [p. 325] 142 Een oudt liedeken [Commentaar] 1 ‘Rijc God, wie sal ic dagen Dat heymelijc lijden mijn? Mijn boel is mi verjaghet, Scheyden is mi geworden pijn, Mijn boel is mi verjaget, Sceyden is mi geworden cont, Dus drave ic over geen heyde, Mijn herte is mi seer gewont. 2 Hi badt mi so minlijcke Met witten armen blanck Dat ic bi hem woude bliven: “Die somer en is niet lanck.” “Ic en mach bi u niet bliven, Ick en mach bi u niet zijn, Ick wil over geen groen heide Tot die alderliefste mijn.”’ 3 ‘Moet ic nu van haer sceyden? Dat doet mijnder herten so wee, Dus vaertse over gheen heiden Totdat icse wederomme sie. Adieu mijn alderliefste, Mijn herte blijft mi doorwont, Ick en mach altijt bi u niet wesen, Blijft ghi nu doch altijt ghesont. 4 Een bitter cruyt is scheyden, Dat proeve ic wel nu ter tijt. Wie noyt van zijn liefken en scheyde, Hi en weet van gheender pijn. Mijn liefken vaert over gheen heyde, Ic en mach bi haer niet zijn, Adieu mijn alderliefste, Het moet nu gescheyden zijn.’ Vorige Volgende