Het Antwerps liedboek. Deel 1. Teksteditie(2004)–Anoniem Antwerps liedboek– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 174] [p. 174] melodie depb 1539, nr. 165 [pagina 175] [p. 175] 75 Een nieu liedeken [Commentaar] 1 Het daget in den oosten, Het lichtet overal, Wie verholen wilt vrien, Die en slapet niet te lanc! 2 Wie verholen wil vrien Op goede gestadicheyt, Hout twachterken te vriende, So en schiet hem ja gheen leyt. 3 Daer lach een waerde vrouwe Al op haer camer en sliep, Si was so seer versaget, Si en consten gherusten niet. 4 ‘En versaecht u niet so seere, Mijn aldersoetste lief. Ic ben een jongelinc schoone, Ic heb u van herten lief.’ 5 ‘Sidy een jongelinc schoone? Och, wiste ic dat voorwaer, Ic sou mijn jonc herte dwingen, Mijn trueren waer al gedaen.’ 6 Hi namse in sinen armen, Hi swanckse al in dat gras. Daer laghen si twee verborgen Totdat scheen den lichten dach. 7 ‘Wi twee, wi moeten sceyden, Het moet gescheyden zijn. Die wachter blaest sinen horen, Ick sie den dach int scijn.’ 8 ‘Ic en weet van gheenen dage, Noch van geenen manenschijn. Ghi zijt die morghensterre, Ghi verhuecht dat herte mijn.’ 9 Och, die dit liedeken dichte, Dat was een ruyter fijn, Hi hevet ghesongen so lichte Te Campen al in den wijn. Vorige Volgende