76 Wie wil hooren een goet nieu liet
AL CLXII
Lit.: Kalff, p. 443; FvD II, p. 1060; He, p. 109 (tekst), p. 204 (aant.).
Gespeelkenslied. Twee meisjes wandelen buiten. De een (die later rijk blijkt te zijn) is vrolijk, de ander (arm, jong en mooi), is bedroefd. Beiden zijn verliefd op een lantsknecht. Het rijke meisje probeert vergeefs haar mededingster een huwelijk met haar broer voor te spiegelen. De lantsknecht heeft het gesprek gehoord, en kiest voor het arme meisje. Maar na de liefdesnacht laat hij haar in de steek. - Een Duitse versie van dit lied (Ambraser Liederbuch, nr. LIII; door Kalff naast de AL-tekst afgedrukt) heeft geen droevig slot.
1:1-4 Proloog van de zanger. - 1:3 mer dat: ‘(van) wat’. mer komt in volksliederen dikwijls voor aan het begin van een vers; het vult de opmaat en is meestal onvertaalbaar, evenals in modern-Nederlandse liedjes ‘en’, en ‘en van je’. Wittenberch: Wittenberg aan de Elbe, in de 16e eeuw vooral bekend door het optreden van Luther. De situering in een Duitse stad is in liederen van dit type gebruikelijk, cf. nr. 72. - 1:4 ‘aan zeer ongehoorde gebeurtenissen’. De gebeurtenissen die in het lied worden verteld, kunnen moeilijk als ongehoord worden beschouwd; waarschijnlijk dient deze strofe (die niet in de Duitse versie voorkomt) hoofdzakelijk om publiek te lokken. |
2:1 gespeelkens (druk gespeelken): ‘vriendinnen’. - 2:2 ‘ver over de groene velden (daar)’. Dit is een formule die in verhalende liederen telkens terugkeert; de groene heide (‘het vrije veld’, ‘de natuur’) is het traditionele landschap van de ballade. - 2:3 voerde eenen huebscen moet: ‘was in opgewekte stemming’. |
3:1-4 Het vrolijke meisje spreekt. - 3:3 Mer: cf. de aant. bij 1:3. uus vaders goet: ‘je vaders vermogen’. Van het vermogen van de vader, die zijn dochter een bruidsschat moest meegeven, waren haar huwelijkskansen afhankelijk. - 3:4 om u eere: Een meisje dat haar eer verloren had (geen maagd meer was) en door haar minnaar in de steek gelaten was, had weinig kans op een huwelijk. |
4:1-4 Het droevige meisje antwoordt. - 4:3 eenen lantsknecht: ‘één (en dezelfde) soldaat’. De lantsknecht speelt in het 16e-eeuwse volkslied dikwijls de verleidersrol. - 4:4 Rijck: ‘machtige’; hem werden: ‘de zijne worden’. |
5:1-4 Het vrolijke meisje probeert haar vriendin met een echtgenoot en een bruidsschat af te schepen. - 5:4 ‘en een deel van mijn vaders vermogen’. |
6:1-4 Zij wil er niet van weten. - 6:4 root gulden: ‘rood goud’ (kostbaarder dan geel goud). |
7:1-4 Hier spreekt de lantsknecht die het gesprek van de twee gespeelkens gehoord heeft. In de versie in het Ambraser Liederbuch gaat hieraan een strofe vooraf: Der knab stund unter einer linden, er hört der red ein ende, Hilff reicher christ vom himmel hoch, zu welcher sol ich mich wenden. - 7:1 En neme ick: ‘als ik neem (kies)’. - 7:2 ‘dan is het lieve (mooie, eerbare) meisje bedroefd’. - 7:3 laten varen: ‘laten schieten’. |
8:1-4 De lantsknecht spreekt tot het meisje van zijn keuze. - 8:1 Een luttel goets: ‘een beetje bezit’; haest: ‘snel’ (bij een verhouding met het rijke
|