75 Van liefden coemt groot lijden
AL CLVIII
Lit.: Kalff, p. 233; FvD I, p. 244; Koepp, p. 138; Meier I, p. 179; He, p. 103 (tekst), p. 203 (aant.), p. 379 (verantw.); King, p. 26.
Ballade met dageliedmotieven. Een jonkvrouwe overreedt de wachter haar 's avonds uit de poort te laten. Op de afgesproken plaats vindt zij haar minnaar niet. Zij wordt ontvoerd door een dwerg die zich voor een bode van haar geliefde uitgeeft. Als de dwerg haar op bevel van zijn moeder heeft teruggebracht, treft zij haar minnaar dood aan, en pleegt zelfmoord. De wachter wordt gevierendeeld. - Deze ballade, waarvan de inhoud waarschijnlijk is geïnspireerd door het Ovidiaanse verhaal van Pyramus en Thisbe, is in het AL corrupt overgeleverd. Kalff drukt een van de Duitse versies en een jongere, hier en daar betere, Ned. versie (zie Hoffmann, Horae Belgicae II2, nr. 56, p. 137-140) naast de AL-tekst af. Hellinga heeft de jongere versie in zijn editie opgenomen.
1:1-7 Een edelvrouw bemint een ridder, maar kan niet bij hem komen. - 1:1-2 Naar oud gebruik (en in overeenstemming met de voorschriften van de middeleeuwse artes poeticae) begint de tekst met een sententie of spreekwoord, waarvan de waarheid door het verhaal zal worden aangetoond. - 1:2 onder wijlen: ‘soms’; de verhouding tussen lijden en leyt is ongeveer die tussen ‘smart’ en ‘onheil’. - 1:3 hertoginne: in 2:1 wordt zij als joncfrouwe aangeduid; in 2:3 blijkt zij een dochter des huizes te zijn. De titel is hier waarschijnlijk alleen gebruikt om haar hoge geboorte (hoger dan die van de ridder) te suggereren. - 1:4 wel gemeyt: epitheton ornans; oorspronkelijk betekent het woord o.m. ‘levenslustig’. - 1:5 hadse: Terwille van de melodie zinge men haddese. - 1:6 van: ‘tengevolge van’ (hun grote liefde was hun elk contact verboden). |
2:1-7 De jonkvrouwe poogt de wachter om te kopen. - 2:1-2 edele: Misschien wordt dit aspect gereleveerd om aan te geven dat zij zich met haar smeekbede vernederde; 2:2 drukt dan uit dat zij een zware gang ging. - 2:7 ‘als ge vertrouwen in mij zoudt willen stellen’. In str. 4 wordt duidelijk waartoe zij de wachter wil bewegen. |
3:1-7 De wachter aarzelt, uit angst voor haar vader. - 3:3 ‘als ik niet zo bang was voor’. - 3:5 thoren: ‘woede’. - 3:6 ‘als u iets zou overkomen’. |
4:1-7 Zij tracht hem te overreden. - 4:3 ‘als ik ook maar even te lang uitblijf’. - 4:4 Singt op: ‘hef dan (uw lied) aan’; wachtet mi: ‘verwacht mij’ (?). Deze betekenis wordt niet gestaafd door het Mnl. W., wèl ‘waak over mij’, ‘houd me in het oog’. In de Duitse tekst (bij Kalff) vraagt de jonkvrouwe de wachter haar te wekken met zijn lied (als zij in de armen van haar minnaar slaapt). Het is niet uitgesloten dat dit ook hier bedoeld is: wachten zou de taak van de wachter, waken, bewaken en wekken, kunnen uitdrukken. - 4:5 voor der manen schijn: ‘vóór de maan opkomt’. - 4:6 Vermoedelijk dragen goet en nyeu nauwelijks betekenisnuances bij aan liedekijn; of klinkt er een zekere ironie in door? |
5:1-7 De wachter laat haar vertrekken, maar in de grot waar zij haar minnaar zou ontmoeten, treft zij alleen een nachtegaal aan. - 5:2 bereedt:
|