74 Verlangen, ghi doet mijnder herten pijn
AL CLVII
Lit.: FvD I, p. 397; He, p. 102 (tekst), p. 203 (aant.).
Liefdesklacht. De minnaar is gedwongen zijn geliefde vaarwel te zeggen. Hoewel hij nog steeds op haar genegenheid hoopt, doet haar afwijzende houding hem tot de diepste ellende vervallen.
1:1-3 Wij interpreteren deze lastige passage als volgt: ‘verlangen, gij pijnigt mijn hart om te weten of ik u, (mijn) liefje, zou moeten smeken om leniging (van mijn liefdesverdriet), om (versterkend) voedsel, om medicijn (ter bestrijding van mijn melancholie)’. De ‘ik’ van het lied zou zich dus afvragen of hij al of niet een beroep moet doen op zijn geliefde; uit 4:4 zou kunnen blijken waarom: hij vreest dat een mogelijke afwijzing zijn smart nog zou vergroten. - 1:2 Bij het zingen late men boelken achterwege. - 1:4 gaet mi te nade: ‘gaat mij te zeer aan het hart’. - 1:5 Eylaes: ‘helaas’; ook in dit vers past boelken niet in de melodie. ay mi: ‘wee mij’ (FvD en He emenderen in ay mijn, terwille van het rijm). |
2:1-2 ‘zoals de roos aan de doornige rozelaar groeit, zo heb ik met vreugde mijn tijd doorgebracht’ (temidden van de niders?). - 2:3 daer: ‘daar, waar’; uutvercoren: nl. door zijn geliefde. - 2:4 Certeyn: ‘voorwaar’; ist mi nu ontseyt: ‘wordt mij de toegang nu geweigerd’. - 2:5 Dit vers past beter in de melodie als men eylaes éénmaal laat vervallen; hetzelfde geldt voor het vijfde vers in de volgende strofen. - 2:6 coemt voor (te emenderen in voort?) rasch: ‘kom spoedig’; en niet en beyt: ‘en talm niet’. |
3:1 mi... selven: ‘mezelf’, ‘me’; het is ook mogelijk selven met haer te verbinden. haer... over ghegeven: ‘aan haar onderworpen’. - 3:2 ‘om met mij te doen wat haar hart haar ingaf’. - 3:3 quade tonghen: nl. van de niders (zie hiervóór, Dl. II, p. XVIII); die hebbent bedreven: ‘hebben weten te bereiken’. - 3:4 ongevoech: ‘verdriet’. - 3:5 ten is niet genoech: ‘het is niet genoeg’ (Bedoelt hij: ‘ik heb nog niet genoeg geleden’?). |
4:2 U minne: ‘mijn liefde voor u’. - 4:4 driakel: ‘medicijn’ (eigenlijk: ‘tegengif’); is: ‘betekent (voor mij)’; zie de aant. bij 1:1-3. - 4:5 die liefste mijn: ‘mijn geliefde’. |
5:1 ter sprake comen: ‘te spreken krijgen’. - 5:2 Als: ‘zoals’. - 5:3 soudt haer loonen: ‘ik zou haar daarvoor belonen’ (met mijn trouwe liefde); vromen: ‘tot voordeel zijn’. - 5:4 ‘nooit zou ik haar in de steek laten’. - 5:5 mijn handen slaen: ‘mijn handen opeenslaan (ten teken van smart)’. |
6:1 Troost: ‘leniging van (mijn) liefdesverdriet’; aen dy: ‘van jou’. - 6:2 hertelijck lief: ‘innig geliefde’; moch mi gheschien: ‘als die (troost) me ten deel zou mogen vallen’. - 6:3 ‘het kan mij niet schelen hoe’. - 6:4 Mocht ic: ‘zou ik... mogen’; u voortstel: ‘uw aanbod van liefde’; aensien: ‘aanschouwen’. - 6:6 bien: ‘aanbieden’. |