71 Trueren moet ick nacht ende dach
AL CXLVII
Lit.: FvD I, p. 684.
Liefdesklacht. Door toedoen van clappaerts is de minnaar veroordeeld tot een melancholisch verlangen naar zijn geliefde. In afwachting van betere dagen zendt hij haar zijn oprechte wensen.
1:2 lijden: Liefdesverlangen werd gezien als een ziekte waaraan de minnaar lijdt. also: ‘zulk een’. - 1:3 een die liefste: ‘iemand die de liefste is’, ‘de allerliefste’. - 1:4 bevanghen: ‘in haar macht’. - 1:5 Doorschoten: ‘doorboord’ (de blikken van de geliefde doorboorden het hart van de minnaar); also menichfout: ‘zo dikwijls’, ‘op zoveel plaatsen’. - 1:6 ghewout (druk ghewont): ‘macht’. - 1:7 Na haer staet: ‘op haar is... gericht’. |
2:1 In wat plaetsen dat: ‘waar... ook’. - 2:2 staet in: ‘beheerst’. - 2:3 Daer: nl. in mijn gedachten; mach: ‘kan’. - 2:4 oock: Tweede o beschadigd, misschien e. - 2:5 claer aenschijn: ‘stralend gelaat’ (het aanschouwen van de geliefde veroorzaakt de liefde). - 2:6 ontfaen: ‘ontvangen’, ‘binnenlaten’. - 2:7 So waer: ‘dan zou... zijn’; sachte: ‘zacht’, ‘gemakkelijk te dragen’, ‘aangenaam’. |
3:1 alle: ‘heel’. - 3:2 geen so lief: ‘niemand die (mij) zo lief is’; so: druk o. - 3:4 ‘dan ontleen ik daaraan al mijn vreugde’. - 3:5 lacen: ‘helaas’; van haer: ‘van haar verwijderd’. - 3:6 So: ‘dan’; pijn: ‘verdriet’. - 3:7 niet: ‘niets’. |
4:1 rijck: ‘machtige’; hoe wee is mi: ‘hoe ellendig voel ik mij’. - 4:3 clappaerts: ‘roddelaars’, de niders die de verwijdering tussen de gelieven teweegbrengen (zie hiervóór, Dl. II, p. XVIII). vrij: ‘bevrijd’. - 4:5 die menighe: ‘menigeen’. - 4:6 Schout quade tonghen: ‘schuw de kwaadsprekers’. - 4:7 valsch ghepresen: ‘gemeen’; misschien ‘ten onrechte gewaardeerd’. |