70 Rijc God, wie sal ic clagen
AL CXLII
Lit.: FvD I, p. 681.
Afscheidslied. Anders dan in de overige afscheidsliederen, waar het steeds gaat om een minnaar die afscheid neemt van zijn geliefde, is hier sprake van twee (eigenlijk drie) personen. Een vrouw heeft moeten kiezen tussen twee mannen. Zij heeft besloten haar boel, die men van haar weggejaagd heeft, achterna te reizen. De andere man blijft treurig achter. In str. 2 evoceert zij hoe hij haar smeekte bij hem te blijven; in str. 3 en 4 horen wij hoe hij haar vaarwel zegt. - Er bestaan drie Duitse versies van dit lied (zie Böhme, Altdeutsches Liederbuch, nr. 208, p. 291-293 en EuB II, nr. 478 a, b en c, p. 298-300). De oudste daarvan is een liefdesklacht van een in de steek gelaten minnaar; in de jongere is deze ‘mannelijke’ liefdesklacht omgewerkt en uitgebreid tot een klacht van een verlaten meisje. In de Middelnederlandse versie is het afscheid als het ware ‘gedramatiseerd’.
1:1-8 Het meisje rijdt treurig over het veld, haar minnaar (boel) is verjaagd. Oorspronkelijk waren wij van mening dat in deze strofe de minnaar aan het woord was; bij nader inzien blijkt de veronderstelling dat wij hier het meisje haar verdriet horen klagen, tot een veel gelukkiger resultaat te leiden. - 1:1 Rijc: ‘machtige’. - 1:2 heymelijc lijden: ‘innerlijk verdriet’ (heymelijc kan ook worden opgevat als ‘intiem’, ‘persoonlijk’). - 1:3 boel: ‘geliefde’; verjaghet: ‘weggejaagd’, ‘ontnomen’. - 1:4 ‘de scheiding (van mijn geliefde) is mij tot een (fysieke) pijn geworden’. - 1:6 ‘met een scheiding (van mijn geliefde) heb ik ervaring opgedaan’ (‘ik weet nu wat het betekent...’). - 1:7 ‘daarom rijd ik over die heide daar’. over geen heyde is een stereotiepe uitdrukking die soms niet meer lijkt te betekenen dan ‘over het veld’, ‘door het land’. |
2:1-8 Als wij het goed zien, ‘citeert’ het meisje in 2:4 de man die zij zojuist verlaten heeft en in 2:5-8 het antwoord dat zij hem gegeven heeft. - 2:2
|