67 Rijck God, hoe is mijn boelken dus wilt
AL CXXXVIII
Lit.: FvD I, p. 696.
Liefdesklacht. Een lantsknecht treurt om zijn boelken dat hem ontstolen is. - Zowel het woordgebruik als de rijmtechniek wijzen erop dat wij hier te doen hebben met een lied op lager, minder ‘litterair’ niveau.
1:1 Rijck: ‘machtige’; mijn boelken: ‘mijn liefje’; dus wilt: ‘zo bandeloos’, ‘zo lichtzinnig’. - 1:2 Woordelijk vertaald: ‘zo veel als men onderweg aantreft’. De interpretatie ‘zoals zoveel (van die liefjes) die je langs de weg oppikt’ lijkt te passen in de context, maar stuit op grammaticale bezwaren. - 1:4-5 Heeft hij haar moeten verlaten, of heeft zij hem in de steek gelaten op het moment dat hij haar als zijn geliefde beschouwde? Beide interpretaties lijken mogelijk. |
2:1 Men kan in deze spreuk een verzuchting van een zwervende lantsknecht (cf. 6:2) zien: ‘het woud (waar ik door moet trekken) is uitgestrekt, de liefde (die ik haar toedraag) is groot’. - 2:2 dit homoet lijden: ‘deze vernedering ondergaan’. - 2:3 Des: ‘daarom’, ‘daardoor’; wil: ‘zal’. - 2:4 Die: ‘op hem die’; minen: druk minnen. - 2:5 ‘zal ik mij daarvoor nog eens wreken’. |
3:1 Mi rout: ‘ik denk met zoveel weemoed terug aan’; ghelu: ‘blond’. - 3:2 in duechden spaer: ‘in eer en deugd moge behoeden’. - 3:3 wel gestallet: ‘wel gevormd’, ‘schoon van gestalte’. - 3:4 weet: ‘ken’. |
4:1-3 De constructie is niet duidelijk; 4:1 zou zich beter laten lezen als een wens (‘gij nu, schoon lief, wees zo goed u tot mij te wenden’), evenals 4:2 (‘en wil mij uw vriendschap schenken’). FvD heeft geëmendeerd: Schoon lief, nu wilt u keeren tot mi / ende wilt mi doch u vrientschap bien. - 4:3 Een troostelick woort: ‘een woord van troost’ (waardoor het liefdesverdriet wordt verlicht). - 4:4 Uwen oorlof: ‘uw vaarwel’, ‘uw afscheid’; so bitteren cruyt: ‘zo'n bittere drank (getrokken van planten)’, ‘zo'n bittere pil’. |
5:1 alder eeren waert: ‘alle eerbewijzen waardig’. - 5:3 gonnen: ‘uit genegenheid schenken’, ‘toewensen’. - 5:4 beswaert: ‘zwaar gemaakt’, ‘verdriet gedaan’. - 5:5 verwinnen: ‘te boven komen’. |