62 O lustelike mey, ghi zijt nu in saisoene
AL CXXVIII
Lit.: FvD I, p. 470.
Meilied. Nu in de meimaand alles in de natuur aanspoort tot liefhebben, hunkert de minnaar naar de gunst van haar die zijn liefdessmart (gevolg van haar afwezigheid) kan genezen. - Dit lied wijkt in zoverre van de andere meiliederen af, dat er niet van het aanbieden van een meitak wordt gerept. Afgezien van de situering in de meimaand zou het ook tot de liefdesklachten gerekend kunnen worden. De rijmtechniek, met slechts twee rijmklanken per strofe van acht verzen, is opvallend kunstig.
1:1-8 De minnaar spreekt tot de meimaand. De bloeiende natuur en het zingen van de vogels wakkeren zijn liefdesverlangen aan. Daarom hunkert hij naar zijn geliefde, door wier nabijheid dit verlangen gestild zou worden. - 1:1 lustelijke: ‘liefelijke’; zijt nu in saisoene: ‘staat nu in bloei’. - 1:4 ‘daarom wil ik graag’. - 1:5 Sonder verdrach: ‘zonder uitstel’, ‘dadelijk’. Ook de betekenis ‘zonder ophouden’, ‘voortdurend’ komt hier in aanmerking. - 1:6 reyn ooge opslach: ‘de zuivere oogopslag’. Een blik van de geliefde geneest de liefdessmart. - 1:7 coene: ‘vol zelfvertrouwen’ (‘die weet wat ze wil’?). - 1:8 macht: waarschijnlijk een mislukte spelling of een zetfout voor maeckt (‘haar liefde geeft mij veel te doen’). |
2:1 bloemen: Ter wille van het rijm kan men emenderen in blommen. - 2:2 sommen: ‘opsommen’, ‘tellen’. - 2:3 dat gersseken: ‘het grassprietje’, of als collectivum ‘het jonge gras’. - 2:4 cruyt: ‘plant’. - 2:4-5 ‘(aan loof en plant) geeft het (seizoen, de meimaand) nu groeikracht’. Ook andere opvattingen zijn mogelijk: ‘loof en plant tonen nu hun groeikracht’, en misschien zelfs: ‘loof en plant, schenk mij nu kracht’. - 2:6 mijnder herten juyt: ‘vreugde van mijn hart’ (bedoeld is: geliefde). - 2:7 ‘maak de (van liefdesverdriet) verdwaasde gelukkig’. De betekenis ‘domme’ lijkt hier minder passend. - 2:8 Een troostelic woort: ‘een opbeurend woord’. Troost is de gebruikelijke term voor ‘genezing’, ‘leniging van liefdessmart’. |
3:1 creatuere: ‘wezen’. - 3:2 ‘zolang mijn leven duurt’. - 3:3 gestadich: ‘trouw’, ‘standvastig’. - 3:4 minjoot: ‘bekoorlijk’. - 3:5 tis noot: ‘het is nodig’. - 3:6 doorschoot: ‘doorwondde’. De blikken van de geliefde doorboren zijn hart en veroorzaken de liefdesziekte. - 3:8 Om: ‘om te verkrijgen’; labuere: ‘mij inspan’. |
4:1 acht... cleene: ‘slaat weinig acht op’. - 4:2 in weene: ‘in een staat van droefheid’. - 4:3 Blijve, met: druk Blijue ic met. De lezing van de druk is misschien te handhaven als een vreemde apokoinou-constructie met Blijve als gemeenschappelijk zinsdeel: Dies ic in weene / Blijve. [Blijve] ic met drucke so seer doorwont, Ghi zijt diet doet. met drucke: ‘met liefdesverdriet’. - 4:4 zijt diet: ‘zijt het die het’. - 4:5 beelde: ‘gestalte’ (gebruikelijke aanduiding van de geliefde). - 4:6 Verhuecht: ‘verblijd’ (imperatief); sin ende moet: ‘mijn zintuigen en mijn gemoed’. - 4:7 reene: ‘zuivere’. |
5:1 Princersselic greyn: ‘prinsesselijk juweel’. In de laat-middeleeuwse poëzie gold een traditie dat de laatste strofe van een gedicht met een vorm
|