49 In oostlant wil ic varen
AL XCVII
Lit.: Kalff, p. 366, p. 454 noot 2, p. 496; FvD I, p. 290; King, p. 31.
Ruiterlied. Een minnaar vertrekt naar oostlant; hij moet zijn geliefde verlaten. Aan dit vertrek is een pijnlijke gebeurtenis voorafgegaan, waaraan hij met schaamte terugdenkt: toen zijn geliefde hem wakker maakte om in de dageraad het spel van de liefde te spelen, heeft hij die kans voorbij laten gaan. Nu zou het zijn liefste wens zijn, haar weer voor zich te winnen. - De interpretatie van dit lied, met name van str. 5-7, is bijzonder lastig; wij geven onze ‘oplossing’ van de problemen graag voor een betere.
1:1-4 De ‘ic’ van dit lied, vermoedelijk een lantsknecht of ruyter (zie hiervóór, Dl. II, p. XXIV), verklaart dat hij naar het Oosten wil vertrekken; hij kan niet langer bij zijn liefje blijven. - 1:1 oostlant: Met dit woord wordt in de verhalende liederen een ver, in het Oosten gelegen land aangeduid. De localisering ervan blijft altijd vaag; soms (zoals misschien hier) kan men aan een oosters land denken, soms lijkt het begrip een middeleeuwse tegenhanger van ‘het Wilde Westen’. varen: ‘trekken’. - 1:3 In onze opvatting moet dit vers worden verbonden met bliven in 1:2 (niet met varen in 1:1). eender schoonder vrouwen: ‘een schone vrouwe’. - 1:4 bevaen: ‘in haar macht’. |
2:1-4 Hier komt een verteller aan het woord, die spreekt over de ‘ic’ uit str.1. Wij menen dat hij het verhaal opneemt bij een gebeurtenis die voorafgaat aan het aangekondigde vertrek van de ‘ic’, namelijk aan het begin van de nacht die de ‘ic’ en zijn geliefde samen hebben doorgebracht. - 2:1 nam... bijder hant: Dit gebaar symboliseert dat hij bezit van haar neemt. - 2:2 witter: ‘blanke’. - 2:3-4 Deze traditionele verzen drukken uit dat hij haar meevoert naar het eind van een pad (diep in het bos?) waar hij een geschikt plekje om te liggen vindt (cf. nr. 15, str. 6). - 2:3 De derde regel van alle even strofen moet bij het zingen worden herhaald. - 2:4 beddeken: ‘bedje’ (van gras of mos). |
3:1-4 Daar lagen zij tot de dageraad. Dit is een traditionele strofe die ook voorkomt in nr.15 (str. 6) en in nr. 48 (str. 11). |
4:1-4 Toen de vogels begonnen te zingen, maakte zij hem wakker. - 4:1 Wel
|