45 Ic weet een vrouken wel bereyt
AL XCI
Lit.: FvD I, p. 459.
Liefdesklacht. De minnaar prijst zijn geliefde. Door toedoen van clappaerts èn doordat zij tot een hogere stand behoort, kan hij haar niet bereiken. Maar hoe somber de vooruitzichten ook zijn, hij wanhoopt niet. In de slotstrofe vraagt de dichter, de onvolkomenheden in zijn werk goedgunstig op te vatten.
1:1 weet: ‘ken’; vrouken: ‘meisje’; wel bereyt: ‘fraai gevormd’, ‘bekoorlijk’. - 1:2 bevaen: ‘gevangen’, ‘in haar macht’. - 1:3 ‘met haar oprechte innemendheid’. - 1:4 ‘ik kan mij niet van haar losmaken’. - 1:5 jonste: ‘genegenheid’; moet ic dragen: ‘moet op mij rusten’. - 1:6 wesen: ‘verschijning’, ook ‘karakter’; wel ghedaen: ‘lieftallig’. - 1:7 ‘ik ben verliefd op haar’. |
2:1 wijf: ‘vrouw’; en... nije: ‘nooit’. - 2:2 ‘daarom wil ik moed vatten’. - 2:3 This recht: ‘het is juist’; vrienschap bije: ‘(mijn) liefde verklaar’. - 2:4 druck: ‘liefdesverdriet’ (gevolg van de afwezigheid van de geliefde). - 2:5 sinnen: ‘gevoelens’, ‘gedachten’. - 2:6 Mi is te badt dat: ‘ik ben er beter aan toe als’. |
3:1 mondeken: In verband met 3:2 komt ‘tandjes’ het meest in aanmerking. - 3:3 comen naer: ‘in haar nabijheid komen’. - 3:4 ‘dat zou alles wat ik wens zijn’. - 3:5 Mer lacen: ‘maar helaas’; neen ic niet: ‘(dat kan) ik niet’. - 3:6 die quade clappaerts tonghen: ‘het boosaardige geklets (de tongen) van de roddelaars’. |
4:1 te hooghe gheboren: ‘van te hoge stand’. - 4:2 dies: ‘daarover’; beschreyen: ‘verdrietig zijn’. - 4:3 vercoren: ‘(als mijn geliefde) uitverkoren’. - 4:4 al in eerbaerheyden: ‘met volstrekt eerbare bedoelingen’. - 4:5 si acht mijns cleyn: ‘zij geeft weinig om mij’. - 4:6 noch: ‘toch’; al: ‘geheel’. - 4:7 druck: druk druyck. |
5:1 begheven: ‘uit mijn gedachten zetten’. - 5:2 ‘zij heeft een zo vaste plaats in mijn hart’. - 5:3 al: ‘allen’. - 5:5 verstaen: ‘begrijpen’. - 5:6 boel: ‘minnaar’. - 5:7 So waer: ‘dan zou... zijn’; ghedaen: ‘voorbij’. |
6:1 siet aen mijnen staet: ‘zie de toestand waarin ik verkeer’. - 6:2 door:
|