44 Ick hebbe ghedraghen wel seven jaer
AL XC
Lit.: Kalff, p. 346; FvD II, p. 956; He, p. 74 (tekst), p. 198 (aant.).
Ballade. Een gehuwde dame beklaagt zich over de ontrouw van haar man. Zij nodigt een joncheer uit, 's avonds in haar slaapkamer te komen. Als hij dat niet durft, geeft zij hem rendez-vous in de tuin. Tot zijn schrik beantwoordt zij zijn omhelzing met een hartstochtelijke liefdesverklaring. Wat hem een gewaagd avontuurtje leek, betekent voor haar de definitieve breuk met haar vroegere leven. Vergeefs tracht hij haar te bewegen naar haar man terug te gaan.
1:1-5 De vrouwe klaagt over de ontrouw van haar echtgenoot. - 1:2 Een pacxken van minnen: ‘een last van liefde’. Waarschijnlijk wordt bedoeld dat zij van haar man hield, terwijl hij haar liefde niet beantwoordde. - 1:4 den wilden valc: nl. haar man. Het beeld is ontleend aan de valkerij, waarbij een roofvogel wordt afgericht om van zijn vlucht terug te keren op de hand van zijn bezitter. hebben gevangen: Hoewel er in de melodie geen plaats is voor het woord hebben, leek ons de emendatie Ic waende den wilden valc gevangen in de editie van de tekst niet verantwoord. Wil men toch emenderen, dan kan gevangen worden opgevat als bepaling van gesteldheid; de vertaling kan dan luiden: ‘ik dacht dat de wilde valk gevangen was’. |
2:1-5 Zij nodigt een joncheer uit om 's avonds bij haar te komen. - 2:1 daer loon af: ‘een beloning daarvoor’ (nl. voor zijn bereidheid op haar avances in te gaan). - 2:2 noch tavent: ‘vanavond nog’ - 2:3 ‘wees hier zeker van’, of ‘maak u hierover geen zorgen’. - 2:5 ‘dat is (tot) zijn nadeel’, d.w.z. ‘het is zijn eigen schuld (als ik hem ontrouw ben)’. |
3:1-3 De joncheer wendt angst voor haar honden voor. - 3:1 Joncfrouwe: Deze aanspreektitel wordt ook bij een gehuwde dame gebruikt. fellen: ‘valse’. - 3:2 Oft si mi beten: ‘als ze me zouden bijten’. - 3:3 ‘zou u dat aangenaam zijn?’. - 3:5 ‘wat mij ook gebeurt’. |
4:1-5 Dan wil zij hem buitenshuis ontmoeten. - 4:2 Aen gheen groen heyde: ‘op dat groene veld daar’ (een formule die in balladen zeer dikwijls wordt gebruikt). een linde: De linde, een boom waaronder het gras tot aan de stam groeit, was bij uitstek de plaats voor amoureuze ontmoetingen. - 4:3 boomgaert: Hier waarschijnlijk: ‘tuin’, ‘lusthof’. - 4:4 genoechlijck wesen: ‘ons amuseren’, ‘ons aan genoegens overgeven’. - 4:5 Stout: ‘vermetel’; onvervaert: ‘onbevreesd’. |
5:1-5 Zij ontmoeten elkaar in de boomgaard. - 5:1 gheenen: ‘die’; dat hi quam: ‘kwam hij’ (dat wordt ingevoegd als er een bepaling voorafgaat). - 5:2 dat hijse nam: ‘nam hij haar’. - 5:3-5 Nu speelt zij opeens de tragische minnares. Zij veinst berouw te hebben van haar liefde voor de joncheer. - 5:3 aymi: ‘wee mij’. - 5:4 gecrege: ‘heb gekregen’. - 5:5 rouwet: ‘berouwt’, ‘doet verdriet’. |
6:1-5 Hij meent dat zij niet terug durft en doet haar een leugentje aan de hand waarmee zij kan verklaren waarom zij ‘even weg’ is geweest. - 6:1 Joncfrouken: Het verkleinwoord drukt hier waarschijnlijk een beschermende intimiteit uit. - 6:2 een goede vrouwe: ‘als een goede echtgenote’. - 6:4-5 dat ghi waert roosen lesen: ‘dat u rozen was gaan plukken’. roosen
|