32 Het wayt een windeken coel uuten oosten
AL LXIX
Lit.: Kalff, p. 315; FvD I, p. 391; He, p. 53 (tekst), p. 195 (aant.).
Liefdesklacht. Een verlopen student keert terug naar de straat waar zijn vroegere geliefde woont. Hij wil trachten haar weer voor zich te winnen. Neergestreken in een kroeg drinkt hij de ene beker na de andere, nu eens verzekerend dat hij zeker bij haar zal slapen, dan weer verzuchtend dat hij pas gelukkig zou zijn als zij van hem hield en hij niet van haar. - Onze interpretatie van dit lied wijkt af van die van Kalff, voor wie er twee, en van die van Hellinga, voor wie er drie liefjes in het spel zijn.
1:1-4 Het is zomer; de natuur verlokt tot het bedrijven van de liefde. Maar voor de ‘ik’ die in dit lied aan het woord is, is er niemand die zijn liefdesverdriet kan wegnemen. Op vrouwen valt geen staat te maken. - 1:2 lustelijc: ‘liefelijk’. - 1:4 Dit spreekwoord betekent ongeveer: ‘het gemoed van de vrouw is wisselvallig’, een beroemde topos in de middeleeuwse litteratuur (cf. Vergilius, Aeneis IV, 569-70: ‘varium et mutabile semper femina’). |
2:1-4 Hij wil de plaats bezoeken waar zijn geliefde placht te wonen, om daar aan vroeger te denken. God verlene haar zijn gunst! - 2:1 vermeyden: eigenlijk ‘zich in de natuur ontspannen’, ‘zich in de natuur aan liefdesgenot overgeven’. Hier heeft deze traditionele ‘optimistische’ term een bittere bijklank: voor hèm lijkt immers geen liefdesgenot meer weggelegd. - 2:2 De formulering lijkt te suggereren dat zij nu elders woont. Misschien is er een andere opvatting geoorloofd: ‘waar zij woont die mijn geliefde placht te zijn’. - 2:3 om den tijt voorleden: ‘over de verleden tijd’, ‘aan vroeger’. |
3:1-4 Hij was student, maar door toedoen van de vrouwen is hij van de
|