deze liefde pas laat leren kennen, en vergelijkt zijn geliefde met een volwassen vrucht, te verkiezen boven een tijtlick (‘vroeg geplukt’) fruyt. - Dit is het enige lied in de bundel waarvan wij de dichter kennen, de Oudenaardse priester en rederijker Matthijs Castelein (geboren tussen 1486 en 1490, gestorven in 1550). Zijn priesterlijke staat sloot een liefdesverhouding niet uit: Castelein had een bastaardzoon Abraham, die ca. 1520 is geboren (cf. S.A.P.J.H. Iansen, Verkenningen in Matthijs Casteleins Const van Rhetoriken, Assen, 1971, p. 12-15). Een sterk overeenkomende redactie van dit lied is te vinden in Casteleins Diversche liedekens (Gent, 1574), nr.XXII (zie de editie van K. Goossens, Brussel, 1943, p. 51-53).
1:1 Ghepeys: ‘gepieker’; envijen: ‘afgunst’. - 1:2 dwelc oorspronc is: ‘dat er de oorzaak van is’. - 1:3 fantasijen: ‘waandenkbeelden’, ‘sombere gedachten’. - 1:4 schuert: ‘uiteen scheurt’. - 1:5 vruecht (druk vruech): ‘vreugde’, ‘geluk’; wient ghebuert: ‘die daar recht op heeft’. - 1:6 quale: ‘kwelling’. - 1:7 wesen fier: ‘schoon gelaat’ (fier zou hier ook ‘trots’ kunnen betekenen); becuert: ‘bekoord’. - 1:8 Midts: ‘door’; tcoluer van corale: Waarschijnlijk is de koraalrode kleur van haar lippen bedoeld. - 1:9-12 Refrein: de ‘ik’ verzoekt de nachtegaal, de traditionele postillon d'amour in de middeleeuwse lyriek, zijn geliefde op de hoogte te brengen van zijn smartelijke toestand en haar te groeten. - 1:9 Rast u: ‘maak u gereed’ (rasten betekent meestal ‘rusten’; men zou hier Rust u verwachten). - 1:11 altemale (druk altemael): ‘alles’. - 1:12 mi menich fout: ‘vele malen van mij’. |
2:1 Twee opvattingen zijn mogelijk: ‘ik leg mij erop toe bij Venus in de leer te gaan, Venus' lessen (de liefde) te leren’, en: ‘ik richt mijn gedachten op de kwelling die ik van Venus ontvang’. - 2:2 ‘(Venus) die mij deze ziekte zo laat (in mijn leven) toezond, aandeed’. Voor zover ons bekend is dit de enige plaats in de Middelnederlandse liefdesklachten waar sprake is van een liefde die eerst op rijpere leeftijd ontstaat. Het is niet onmogelijk dat wij hier met een autobiografisch detail te doen hebben. - 2:3 stadigher: ‘getrouwer’; meerder: druk merder. - 2:4 ‘hoe vuiler een wond is (de wond van de liefde), hoe meer een wond zweert, des te erger is het gevaar (of: de vrees)’. - 2:5 ‘een vroege (te vroeg geplukte) vrucht bederft snel’. Liefde op te jeugdige leeftijd beklijft niet. - 2:6 ten groenen (druk greonen) dale: Het ‘groene dal’ is een gebruikelijke aanduiding voor ‘de natuur’. - 2:7 prijst best: ‘beschouwt als de beste’. - 2:8 Ghelijc: ‘evenals’ (‘hetzelfde geldt voor’?); een cuyssche smale: ‘een schone vrouw’. |
3:1 Beloften veel: ‘(het nakomen van) veel beloften’. - 3:2 ‘maar daarbij één (belofte) in het bijzonder’. - 3:3 verlanghet mi: ‘verlang ik’. - 3:4 Wat is: ‘wat het is’. - 3:5 ‘wat ik ook doe in mijn situatie’. - 3:6 verhale: ‘herhaal’. - 3:7 ‘zou ik mij in een toestand van moedeloosheid, van frustratie, bevinden als zij er niet is’. Wij menen dat met leech de toestand van acedia (onlust, onvermogen tot werken, lediggang) bedoeld is, die kenmerkend is voor een lijder aan melancholie. - 3:8 ‘haar word ik niet ontrouw’. Niettegenstaande een psychische inzinking blijft zijn liefde vurig. Rast u etc. ontbreekt in de druk. |
4:1 hoe soudy niet gehingen: ‘waarom zoudt ge er niet in berusten’, gezegd
|