18 Een venusdierken heb ic uutvercoren
AL XXXVI
Lit.: FvD I, p. 556.
Loflied ‘int amoureus’. De minnaar bezingt zijn geliefde en somt daarbij haar volmaakte eigenschappen op. - Dit lied in rederijkerstrant komt twee maal in het AL voor; de andere redactie, nr. CCXII (p. 328) in de editie-Hoffmann, vertoont alleen orthografische verschillen.
1:1 venusdierken (druk Venus dierken): ‘liefje’, ‘schatje’. - 1:2 nu terstont: ‘nu’. - 1:3 vruecht oorboren: ‘plezier maken’, ‘vrolijk zijn’. - 1:4 Int aensien van: ‘bij het zien van’. - 1:5 keelken wit (‘blank halsje’), borstkens ront: traditionele epitheta van de schone vrouw in de 16e-eeuwse lyriek. - 1:7 ‘mooier meisje werd nooit uit een moeder geboren’. - 1:8 This recht: ‘het is terecht’, ‘ik heb er gelijk in’. Dit is de stokregel die aan het eind van de volgende strofen terugkeert. |
2:1 coluere: ‘kleur’. - 2:2 ter amoreusheyt snel: ‘vlug in het veroorzaken van liefde’ (naar middeleeuwse opvatting wordt liefde teweeggebracht door een blik van de schone vrouw). - 2:3 ront (druk root): cf. 1:5; soet van natuere: ‘bekoorlijk’. - 2:4 So: ‘evenzo’ (als haar uiterlijk). - 2:5 Sedich van gheest: ‘vriendelijk’, ‘bescheiden’; rebel: ‘opstandig’, ‘tegenstrevend’. - 2:7 creatuere: ‘schepsel’. |
3:1 Noch: ‘daarbij’, ‘bovendien’; een hoochmoedige coragie: ‘een trots gemoed’. - 3:2 eenen fieren ganc: ‘een fiere wijze van lopen, houding’. - 3:3 triumpheren: ‘plezier maken’; bedrijft si ragie: misschien te vertalen met ‘is zij gewèldig’. - 3:4 mijn dage: ‘van mijn leven’. - 3:5
|