17 Een boerman hadde eenen dommen sin
AL XXXV
Lit.: Kalff, p. 216; FvD I, p. 212; Koepp, p. 131; He, p. 31 (tekst), p. 192 (aant.).
Ballade ‘int sot’. Een boer brengt als meigift voor zijn heer een voer hout naar het kasteel. In zijn dwaze overmoed biedt hij de kasteelvrouwe een meitak aan. Het zou hem zijn paard-en-wagen waard zijn als hij eventjes bij haar mocht komen. De vrouwe heeft er wel oren naar. Als de boer weer buiten staat, vindt hij de prijs die hij moet betalen te hoog. De kasteelheer hoort hem klagen. De boer dist een slim, dubbelzinnig verhaal op over het onrecht dat hem zou zijn aangedaan. Zo weet hij zowel zijn paard-en-wagen als een uitnodiging voor herhaalde bezoekjes aan de vrouwe in de wacht te slepen. - De Middelnederlandse tekst is waarschijnlijk bewerkt naar een Hoog- of Nederduits voorbeeld. In de 17e eeuw was het lied nog zeer populair - Samuel Coster baseerde zijn Boere-klucht van Teeuwis de Boer, en men Juffer van Grevelinckhuysen (voor het eerst opgevoerd in 1612) op dit gegeven - en nog in de 20ste eeuw zijn enkele versies uit de volksmond opgetekend (zie D. Bax, 'Uit de geschiedenis van het volkslied: Een boerman hadde een dommen sin', in Nederlandsch tijdschrift voor volkskunde 40 (1935-1936), p. 10-25).
1:1 boerman: ‘boertje’. De boer in dit lied behoort tot een type dat men in de middeleeuwse litteratuur vaker tegenkomt: een beetje dwaas omdat hij zich vergaapt aan de leefwijze van voorname lieden, maar uiterst slim als het erom gaat zich te handhaven. een dommen sin: ‘een dwaze inval’, of ‘een verdwaasde geest’. - 1:2 ‘daarmee verschafte hij zich voordeel’. - 1:3 meyen: ‘het meifeest vieren’. Op de corresponderende plaats in de Duitse versies staat meigeren (mayen) ‘op 1 mei de pachtsom in natura betalen’. Dat meyen hier hetzelfde zou betekenen, valt niet te bewijzen; misschien heeft de Nederlandse bewerker zijn voorbeeld niet begrepen. - 1:4 een voeder houts: ‘een karrevracht hout’. Dit was de zogenaamde meigift die een pachter in mei aan zijn heer moest aanbieden. - 1:5 den coelen mey (ter wille van de melodie zinge men meye): ‘de frisse meitak’. In mei bood een vrijer bij wijze van liefdesverklaring een bloeiende tak aan het meisje van zijn keuze aan. Deze mey werd meestal door de minnaar aan het venster van het meisje bevestigd. Dat een boertje een mey aan de echtgenote van zijn heer aanbood, was natuurlijk een dwaasheid. |
2:1-3 De stijl van deze verzen is geheel die van de ernstige ballade, waardoor het sociale contrast tussen het boertje en de edelvrouw geaccentueerd wordt. - 2:1 op den hove tradt: ‘kwam het binnenplein (van het kasteel) op’. - 2:2 op hoogher tinnen lach: eigenlijk ‘leunde over de borstwering’, maar misschien mag men hier denken aan een venster in het hoofdgebouw van het slot dat uitkijkt op het binnenplein. - 2:3 op hoogher salen: de sale is het hoofdgebouw van het kasteel. - 2:4-5 De boer spreekt (roept omhoog) tot de dame. - 2:5 Ick gave daer om: ‘ik zou daarvoor geven’. |
3:1 ‘zodra de vrouwe die woorden had gehoord’. - 3:2 comen an: ‘bij zich komen’. De vrouwe heeft haar zinnen niet alleen op de boer gezet, maar ook (vooral?) op diens paard-en-wagen. - 3:3-5 Ook deze verzen
|