15 Des hadde een swave een dochterlijn
AL XXIX
Lit.: Kalff, p. 436; FvD II, p. 1029; Meier IV, p. 39.
Ballade. Elsselijn heeft genoeg van het werk in de huishouding; ze wil mooie kleren en dure schoenen. Haar broer (?) raadt haar bij rijke mensen te gaan werken, in Augsburg. Daar aangekomen, raakt ze in slecht gezelschap. In een soldatenkroeg maken dobbelaars haar tot de inzet van hun spel. De winnaar verleidt haar, en laat haar met honende woorden in de steek. Haar broer, naar Augsburg gereisd om zijn zuster te zoeken, treft haar zwanger aan. - Deze ballade is bewerkt naar het Duits; de tamelijk corrupte tekst in het AL staat het dichtst bij een in 1535 gedrukte Duitse versie (zie Meier). Een jongere versie, uit het Haerlems Oudt Liedt-Boeck (midden 17e eeuw), is te vinden bij FvD II, p. 1032-1033.
1:1 Des hadde: ‘er had’; een swave: ‘een Zwaab’ (uit Zwaben in Zuid-Duitsland). In de 16e eeuw hadden Zwabische vrouwen een slechte reputatie. - 1:2 dienen: ‘in de huishouding helpen’. - 1:3 haen: ‘hebben’ (Duitsgetinte vorm die in de Mnl. lyriek burgerrecht heeft verkregen). - 1:4 met smale riemen: Schoenen met veters waren chic. |
2:1-4 Hier spreekt waarschijnlijk een van haar familieleden, misschien haar broer (cf. str. 9-11). - 2:1 Des: Vult de opmaat; misschien te vertalen als een zwak ‘dus’ of ‘zo’. - 2:3 Tausborch: ‘naar (te) Augsburg’. |
3:2 die enghe straten: ‘de nauwe straatjes’ (van de rosse buurt?). - 3:3 vraechde: druk vraechden; wijn: ‘wijnhuis’, ‘kroeg’. - 3:4 ruyters ende lantsknechten: ‘paardenvolk en soldaten’. De aannemelijkste opvatting van 3:3-4 is dat Elsselijn willens en wetens naar een soldatenkroeg vraagt (hoewel het mogelijk is dat zij niet wist welke reputatie ruyters ende lantsknechten hadden). Of is zij argelozer: vraagt zij in 3:3 alleen naar wijn, en is 3:4 een mededeling van de verteller? |
4:1 stoven: ‘kroeg’ (meestal slechtbefaamd). - 4:2-4 Deze verzen laten verschillende interpretaties toe. Wij stellen ons het gebeuren zó voor: het feestende gezelschap laat haar een beker wijn brengen. Onder het drinken laat Elsselijn haar ogen (die ze wellicht tot dan toe verlegen neergeslagen had gehouden) over de aanwezige mannen gaan. Dan laat ze de beker, leeggedronken, zinken, wachtend op een initiatief. |
5:1-4 Waarschijnlijk zit Elsselijn nu in de kring; er wordt om haar gedobbeld. - 5:1 terlinghen: ‘dobbelstenen’. - 5:3 ooghen: van de dobbelstenen. - 5:4 sliep: ‘zou slapen’. |
6:1-4 In een Duitse versie van 1535 zijn er drie gesellen die om Elseleyn dobbelen; de jongste wint. Zonder omhaal spreekt hij het meisje aan: Gehabt euch woll, meyn schöne junckfraw, heynt wil jch bey euch schlaffen (cf. Meier IV, p. 40, str. 6). - 6:1 Hi: de winnaar; bider hant: Als een man een vrouw ‘bij de hand’ (of ‘bij de handen’) nam, symboliseerde dit dat hij bezit van haar wilde nemen. - 6:2 snee witte handen: Traditioneel epitheton van een schone vrouw in de liefdeslyriek. - 6:3 een beddeken: Het wout in 6:4 suggereert dat hij een bedje van mos en bladeren voor haar spreidde, maar banc in 7:1 pleit misschien toch voor een localisering binnenskamers. Deze tegenspraak(?) wordt verklaard door het feit dat
|