10 Die mi te drincken gave
AL XXIII
Lit.: Kalff, p. 210; FvD I, p. 203; Koepp, p. 125; Meier I, p. 301; He, p. 22 (tekst), p. 190 (aant.).
Ballade. De vrouwe van Lutsenborch (Luxemburg) wil zich van haar echtgenoot ontdoen. Op haar instigatie pleegt haar minnaar, Frederic, een laffe moord op de vorst. Deze daad brengt Frederic tot inkeer, zijn liefde is bekoeld en hij weigert het liefdespand dat de vrouwe hem aanbiedt. - Van deze wijdverbreide ballade zijn tot in de twintigste eeuw in Duitsland versies uit de volksmond opgetekend. De verraderlijke vrouw heet daarin meestal ‘die Frau von Weissenburg’. Meier concludeert dat de versie in het AL de oorspronkelijke vorm van de ballade het meest nabijkomt; op grond van rijmen als huys - uut (str. 4 en 17) neemt hij aan, dat de Mnl. versie uit het Duits vertaald is. Vroeger meende men dat aan het verhaal een historische gebeurtenis (de moord op paltsgraaf Frederik van Goseck in 1085) ten grondslag lag; de argumenten hiervoor zijn echter zeer twijfelachtig.
1:1-4 Proloog van de zanger. Als men zijn dorst lest, zal hij een lied zingen. - 1:1 Die: ‘voor wie’; gave: ‘zou geven’. - 1:2 Ic songhe: ‘zou ik... zingen’; een nieuwe liet: ‘een lied dat men nog niet kent’. - 1:3 mijn vrouwe van Lutsenborch: ‘de vorstin van Luxemburg’. - 1:4 lantsheere: ‘vorst’, hier misschien ‘heer gemaal’; verriet: ‘in het verderf stortte’, ‘liet ombrengen’. |
2:2 veere: ‘ver weg’; Gulcker: ‘Gulikse’, ‘van Gulik’. - 2:3 boele: ‘minnaar’. - 2:4 int lant: nl. van Luxemburg. |