9 Den dach en wil niet verborghen zijn
AL XIX
Lit.: Kalff, p. 294; FvD I, p. 329; He, p. 16 (tekst), p. 190 (aant.); Eos, p. 490.
Dagelied. De wachter kondigt de dageraad aan. De gelieven willen nog niet uiteengaan, maar uitstel is levensgevaarlijk voor de minnaar. De vrouwe ziet hem in de morgenschemering wegrijden; zij zou de dag wel voorgoed willen opsluiten.
1:1-4 Het lied waarmee de wachter de dageraad aankondigt. - 1:1 ‘de dageraad wil niet in het verborgene zijn, wil “voor den dag” komen’. - 1:2 schoon: ‘al’; ook een vertaling met ‘klaarlichte’ is mogelijk. - 1:3 verborghen: ‘in het verborgene’; heeft: ‘bij zich heeft’ (cf. Mnl.W. 8, 1468). Wat de dageraad niet wil (verborgen blijven), willen de minnaars juist wèl. - 1:4 Hoe noode ist: ‘met wat voor tegenzin is het’. Bij het zingen moeten de laatste woorden van het vierde vers van elke strofe worden herhaald. |
2:1-4 De minnares spreekt. - 2:1 laet u schimpen zijn: ‘houd op met uw hatelijkheid’. - 2:3 een vingerlinck root: ‘een ring van rood goud’, een traditionele beloning (ook liefdesgave of -pand) in middeleeuwse poëzie. - 2:4 ‘als ge de dag niet aankondigt’. Als de wachter de bewoners van het kasteel heeft gewekt, kan ontdekking van het clandestiene samenzijn niet uitblijven. |
3:1-4 De wachter antwoordt. - 3:1 Och meldic hem niet: ‘o, als ik hem (de dag) niet aankondig...’. De druk heeft Och melt hem niet; onze emendatie stamt al van Uhland, Volkslieder I (1844), nr. 78, p. 170, en is door Hoffmann, Horae Belgicae II2 (1856), nr.64, p. 152 en vele latere editeurs aanvaard. Hellinga emendeert melt in houd (‘houd hem - de minnaar - niet bij u’); deze emendatie is overgenomen als hout in Eos, p. 490 (zie echter aldaar, p. 490, noot 2). Wil men melt handhaven, dan zou men Och melt hem niet (‘ach, kondig hem niet aan’) door de jonkvrouw kunnen laten uitspreken; en rampsalig wijf (‘ongelukkige vrouw’) door de wachter. Of zou melt hem niet, gezegd door de wachter, hier ‘verraad hem (uw minnaar) niet’ kunnen betekenen? - 3:2 ‘dan brengt dat het leven van de jongen in gevaar’. - 3:3-4 Toebereidselen tot een overhaast vertrek. Vermoedelijk horen wij hier de vrouwe, maar het is niet onmogelijk dat de wachter, medeplichtige van de gelieven, deze woorden zou spreken. Als deze korte scène zich in de kamer van de vrouwe
|