3 Alle mijn gepeys doet mi so wee
AL III
Lit.: Kalff, p. 332; FvD I, p. 406.
Liefdesklacht, geschreven om liefdesverdriet te verdrijven. Door toedoen van nijders moet de minnaar het contact met zijn geliefde ontberen. Hij waarschuwt andere minnaars die hetzelfde kan overkomen, en wenst hun voorspoed.
1:1 gepeys: ‘gepieker’ (de gebruikelijke term voor de melancholische gedachten waaraan de ongelukkige minnaar ten prooi valt); wee: ‘pijn’. - 1:2 Wien so: ‘wie’. - 1:3 acht op: ‘bekommert zich om’. - 1:4 Eylacen: ‘helaas’. - 1:5 om niet: ‘voor niets’, ‘verloren moeite’. - 1:6 labuere: ‘mij afpijnig’, ‘tob’. - 1:7 Dies: ‘daarom’; een vrolick liet: De gedachte is dat het zingen hem zal opmonteren (zie de aant. bij 7:1). |
2:1 Moetic nu derven: ‘als ik zou moeten verliezen’. - 2:3 eerbaer wesen: ‘deugdzaam (edel) karakter’; claer aenschijn: ‘stralend gelaat’. - 2:7
|