1 Als alle die cruydekens spruyten
AL I (zie hiervóór, Dl. I, p. XVI)
Lit.: Kalff, p. 279; FvD I, p. 279; He, p. 1 (tekst); p. 186 (aant).
Samenspraak ‘int sot’. Een scheldpartij tussen een minnaar die elders zijn heil zoekt en zijn gewezen liefje dat het met de moraal niet te nauw neemt. Hij is het die haar die eerste glose van de liefde heeft geleerd.
1:1-6 De in de steek gelaten geliefde doet haar beklag. - 1:1-3 In deze verzen wordt gespeeld met een traditionele opening van een middeleeuws liefdeslied: het is lente, ik wil mij gaan vermeyen (‘mij in de natuur ontspannen, aan de genoegens van de liefde overgeven’). - 1:1 cruydekens: ‘gewassen’; spruyten: ‘ontluiken’. - 1:2 verfrayt: ‘zich verblijdt’. - 1:3 Ick wil: Hellinga emendeert: Wil ick; mischien accentueert de ongebruikelijke volgorde (bijzin +) Ick wil de verrassende omslag. mi gaen vermuyten: ‘ik wil (van lief) wisselen’. Eigenlijk is vermuyten het ‘ruien’ (van vogels). Maar muten is ook een term voor het ‘kameren’ van een hoer; haer vermuyten zal daarom vermoedelijk mede hebben betekend: ‘een ander hoerenkamertje nemen’. Bij het juffertje dat wij in deze strofe horen, zou deze dubbele betekenis goed passen. - 1:4 mijns liefs te buyten: ‘mijn lief kwijt’. Ook een andere nuance is mogelijk: ‘ik heb afstand gedaan van mijn lief’. - 1:5 ‘het kompas is geheel in de war’, d.w.z. de kompasnaald (van haar liefde) wijst niet meer in een vaste richting (naar haar minnaar). - 1:6 Tis recht: ‘ik heb er gelijk in’; ic bens ontpaeyt: ‘dat ik er kwaad om ben’. |
2:1-6 Treiterend antwoord van haar vroegere minnaar. - 2:1 u boel ‘uw (je) lief’. - 2:2 ‘wat voor nadeel berokkent je dat’. - 2:4 ‘dat ik van een ander hield’. - 2:5 ‘er is jou heel weinig aan gelegen’ (met de implicatie: je bent toch maar een lichtekooi). |