Het Antwerps Liedboek. 87 Melodieën uit 'Een schoon liedekens-boeck' van 1544. Deel 2. Commentaar

[p. 34]

23 Een ridder ende een meysken jonck
AL XLV

Lit.: FvD I, p. 156; MM, p. 21; Meier III, p. 106.

Bronnen:
Sl 14 Na de wise Een ridder ende een meysken ionc / op een riuierken

O Heer wie sal in u-we tent Wo-nen/ en bli - uen
daer met lus - ten? In di- nen berch seer
ex-cel-lent Wie sal doch daer in rus - ten.

¹⁾

Eccl., p. 153. Het LXXX. Liedeken op die wyse, Een ridder en een meysken ionck.

Deze versie treft men ook aan in de Sl-druk van 1559 (Antwerpen, Jan de Laet; zie D.F. Scheurleer. De Souterliedekens. [...]. Leiden, 1898. nr. XV, p. 57-59).

DEPB XXIX (Sch., p. 50).

Had ick ee- nen ge- trou-wen bo- de En die waer

1) Eccl. wijkt hier enigszins af:

[p. 35]

 

ho- ghe van pri - se. Ick sou-den seyn-den in mijns

 

va-ders lant Mi en lust hier niet lan-gher te bliu- uen.

Volgens ‘Een Aemstelredams Amoreus Lietboeck’ van 1589, p. 42a kon de tekst gezongen worden ‘op enen morgen stont om de mey so wast’ (zie AL CXXXIII).

De melodie van ‘Een ridder ende een meysken jonck’ wordt tot ver in de 17e eeuw in liedboeken als wijsaanduiding vermeld.