Amsterdams minne-beekje. Deel 2
(1637)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– Auteursrechtvrij
[pagina 78]
| |
Stemme: Moe ghebaedt lagh ick en sliep.
MInne Godt! ghy die u brandt
In mijn boesem hebt ontsteken:
Venus ! laet mijn offerandt
Sijn getuygh, en waerheyts teken,
Datter noyt en is gebleken
Trouwer minne als de mijn,
Ey, wilt dit mijn Juffrouw tuyge;
Ick die voor u Altaer buyge,
Bidt u, wilt my gunstigh zijn.
2 Eer Ancoor ten ooghsten daeght,
's Hemels aenschijn ciert met blaysen,
| |
[pagina 79]
| |
Ick, ter liefde van een Maeght,
Offer uytghekipte Roosen,
Die ick heb voor puyck gekoosen
Vers bedropen vanden dou:
Onverwellickt in zijn blade,
Op dat my hier door genade
Sou geschien van mijn Juffrouw.
3 Venus vraeght ghy waerom ick
Roode Roosen vers ontloocken
Op u hooge Altaer schick?
Om in minne-brandt te stoocken,
Die ick doe den hemel roocken,
't Is tot tuyge, dat mijn hert
Als een afgepluckte bloeme,
Diemen levenloos mach noeme,
Aen mijn lief geoffert wert.
I. H. Krul. |
|