Amsterdams minne-beekje. Deel 1
(1637)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– AuteursrechtvrijStemme: De Blixem van Iupijn geslingert, &c,
KOm, kom mijn Amaril, kom boyester van mijn hert,
Moord'eresse van mijn leven,
| |
[pagina 179]
| |
Brandstoockster van mijn pijn en endeloose smart,
Com spoey u Amaril, de ziel mijn wil begeven.
2 Vergunne dat ick eens het stovend minne bloedt
Van al te heete bressen,
Dat in mijn ingewand als Aetnaes kolcken woed,
Mach met den Nectar dan van uwe lippen lessen.
3 Komt lipjens, neen houd op, ay Amaril van hier,
Wegh met u trecke-becken,
Ay treck u lippen af, u lippen heet als vyer,
V lippen die noch meer, en scharper brandt verwecken.
4 In d'oven van mijn hert, so dat geen hoop voor mijn,
Geen uytvlucht meer staet open,
Dan dat ik t eenemael tot stof en as verdwijn,
O eynde van mijn smart, en uytkomst van mijn hope.
5 Wat vlucht ghy Amaril, wegh ruckend soo ontstelt,
V soete lippen, susjes,
Ay komt, komt lipjens weer, en braed, en sied, en smelt,
En stooft myn in de gloed, van eeuwigh vyerghe kusjes,
't Is mijn een hooghste vreuchd in dat soo lieven vyer,
Mijn leven te verliesen,
| |
[pagina 180]
| |
Dan sal ick even als een Hercules van hier
Den derden krits, door vlam gesuyvert kiesen.
I. Daveraer. Min veel raedt. |
|