Amsterdams minne-beekje. Deel 1
(1637)–Anoniem Amsterdams minne-beekje– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
Stemme: Verdwaelde Coninginne, &c.
AMarille mijn vriendinne,
Hoe ist mijn liefjen soet?
Die ick soo seer beminne
Ja meer als 's werelts goet,
Ghy hebt mijn hart
Geheel verwart,
Met u ooghjes als strale,
En schoone glans
Die my althans
Nu moedeloos doet dwalen.
2 Mijn lief wilt doch verhooren
Alle mijn klachjes dra,
Die ick nu te voren
Dus dickwils storten ga,
En ghy verhoort
Mijn met een woort,
Ey wilt u doch erbarme
Over mijn klacht,
Mijn rou versacht.
En laet ick u omarme.
3 Ick kan u niet verlaten,
Al thoont ghy u soo quaet,
Hoe soud ick konnen haten,
't Geen in mijn hartje staet.
Ach! Harderin,
Dien ick bemin
Ick bidt laet u bewegen,
En siet eens wien
Hier op zijn knien
Ter aert leyt neer gezegen.
4 Kan ick u niet verwerven
Soo barst mijn hert van rou,
En ick moet pijnlijck sterve,
Om u o wreede Vrouw,
Of ist u borst
| |
[pagina 100]
| |
Na mijn bloet dorst?
So is het al verlooren,
Vaert wel ick ga,
Mijn schaepjes na,
Ick kan u niet bekooren.
I. V. Hoeve |
|