De Amsterdamse gaare-keuken, met den blyhertigen op-disser
(1736)–Anoniem Amsterdamsze gaare-keuken, De– AuteursrechtvrijStem: Van Jan pot Uit.
Jonker.
ONtwaekt schoon Herderin,
Aurora is aen 't dagen,
Kom mijn soete Veld-godin,
mijn Engel wild u kleden ras,
Ik zal u helpen weyde,
Uwe Schaepjes in 't groene gras.
Herderin.
Ik ben dat niet gewend,
dat mijn iemand komt werken,
Ik moet sien wie dat gy bend,
sy schiet voord haer onderkleren aen,
en opende haer deurtje,
daer sy sag de jonker staen.
Wel Heer wat maekt gy hier?
So vroeg al in den morgen,
Om te nemen uw pleyzier,
in het veld al met een Herders kind,
ik loof u zinnen dwalen,
daerom u dog wel versind.
Ionker.
Lief u albester wit,
En uwe roder
| |
[pagina 70]
| |
wangen,
Met uw oogjes zo zwart als git
hebben mijn jonk hert door wond altijd,
Ik kom in eerbaerheden,
Daerom spreekt geen spijtigheid.
Herd.
Ionkheer wat zou dit zijn,
Dat ik sou spytig spreken,
Daer gy niet misdoet aen mijn
Het versoek van een Ionkman is vry,
Om een dogter te spreken,
En het weigeren staet'er by.
Ionker.
Ik hoop mijn lief die sal,
niet weigeragtig wesen,
Ik ga met u na den Stal,
Om te drijven uwe Schaepjes uit,
Ik weet dat zy verlangen,
Om te komen in 't groene kruid.
Herd.
Het is maer een begin,
dat gy uw min komt bieden,
Aen een slegte herderin,
nam ik u ten eersten so mee na het land,
dan souden al de luiden,
van mijn spreken groote schand.
En mijn ouders alle bey,
die souden mijn bekyven,
dat gy mee ging na de wey,
Brengt u Ouders by de mijnen hier,
konnen wy accorderen,
Siet dan trouwen wy met pleysier.
Ionk.
Mijn lief ik zal terstond,
Haer halen hier na buiten,
Ach laet ik u roder mond,
eens kussen overschoone meyd,
Adieu mijn uitverkooren,
Op beloften van trouwigheyd.
|
|