De Amsterdamse gaare-keuken, met den blyhertigen op-disser
(1736)–Anoniem Amsterdamsze gaare-keuken, De– AuteursrechtvrijVoys: Van de Quesel.
MYn hoop mijn leven,
Flora mijn tweede Ziel,
Van God gegeven,
Die ik so waerdig hiel;
Gy zijt mijn liefste zoet,
Voor u sal ik mijn bloed
altijd stellen te pande:
Daer is een ring op trouw;
al van mijn hande.
al u flattatie:
Is al om niet gedaen:
En u diccatie,
Wild op een ander gaen:
gy zijt zoo
| |
[pagina 21]
| |
vals van grond,
hoe speeld gy met de mond
Og! og; hoe kond gy prate,
Van Sterre Son en Maen,
als uitgelaten
Flora mijn Waerde,
Mijn alderliefste soet,
die ik op aerden
Uit reine liefden groet,
ik ben een jongen held;
Van liefde dat ik smelt;
de goden zijn getuigen,
dat ik voor u godin,
Sal neder buigen.
U karresseren,
Ionkman staet mijn niet aen
Wild retireren
en op een ander gaen,
Ik ken de Ionkers wel,
die door het minnespel,
So zoet weten te praten,
als een maegd is in gequel
gaen zy haer straten.
Godin mijn herte,
En zal noit van u gaen;
Voor dat mijn smerte,
En druk zal zijn gedaen;
Helpt mijn uit de nood,
Eer sal de bleeke dood,
mijn leven heel verslinde,
dat ik mijn lief haer schoot,
Ontrouw sou vinde.
Laet ons met eeren,
mijn liefste lief en hert
al doen verkeeren,
Ons droeve minnen smert
Een kusje voor u mond,
dat maekt mijn hert gesond,
laet alle droefheid varen,
dat wy in eer en deugt,
Te zamen paren.
Speel nu op snaren,
Op Bas Fiool en Fluit
gy Venus schare,
Flora die is de bruid,
Wild maken eenen dans,
al om die maegden krans,
gy maegden al gelijken,
danst met den bruidegom
En wild niet wijken.
|
|