De Amsterdamse gaare-keuken, met den blyhertigen op-disser
(1736)–Anoniem Amsterdamsze gaare-keuken, De– AuteursrechtvrijStem, Van bacelona.
ACh wat vald het minnen,
Bedroefd en bitter hert
die sijn hert en zin,
Steld op de min,
Baerd hem somtijds veel smert,
Ach bedroefde minnen,
Hoe hebt gy mijn zinnen,
Getrokken eerloose Meyd,
Hoe hebt gy myn verleit
| |
[pagina 20]
| |
Laster moet ik spreken,
Van uw ontrouwe Maegt
Gy zijt die geen
daer ik om ween,
Die mijn gestadig plaegd,
Hebt gy niet mijn zinnen,
Getrokken tot minnen,
En nu laet gy mijn tot spot,
Loopen voor yders zot.
Hebt gy niet gezwooren,
Trouw te zijn tot're dood,
Hoe dat komt gy!
Segt snoode Pry,
My nu helaes verstoot!
Denkt gy hy zal sterven,
Als ik u moet derven,
Neen ik stelle malle zottin,
Mijn hert voort van de min.
Minnaers zijn maer slaven,
Altijd vol zorg en pijn,
Ik zal mijn leet,
dat ik wel weet:
Met een helder glas wijn,
Lustig of gaen spoelen,
Laet de minnaer woelen:
Weg met al die malligheyd,
Ik lag wat met de meyd.
Laet ons vreugd hanteren,
Terwijl 't ons beuren mag
O koele wijn!
Hoe smaekt gy mijn,
avoes op dit gelag,
liever dood gedronken,
als in min versonken,
minnaers doet gelijk als ik,
Houd u uit een Venus strik.
|
|