Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez
(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
[pagina 146]
| |
Voor dat ick de doodt beërff.
2.
Maar ô doove!
U doofheid voor myn klachten
En droeve zangh,
Die stijghd boven de scherpe oogens krachten
Eens dooft de slang;
Want hoe ick zucht,
Elendich treur, of karm,
Ghy stopt uwe ooren,
En wilt niet hooren,
Maer doet myn smooren
Terwijle dat ik dacht, ik ducht, ik ducht,
Buiten hoope van ontferm.
| |
[pagina 147]
| |
3.
Felle wreedhyd!
Kan 't anderzints niet weeze?
Zie dan myn hert
Dat zich ree-vlyd
Tot doelstaan, buiten vreeze,
U wreedheen tart.
Ick tracht na 't end
Van myn ont-roerd gezucht.
Kom, zend myn klachten
Na naare-nachten,
Waar-men niet wachten
Dan endeloos elend, elend, elend,
En gestaâge ongenucht.
D. Questiers.
|
|