Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez
(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 133]
| |
[pagina 134]
| |
2.
En kan ick nimmermeer door mijn gebeen
Door sucht en klacht, door droef heyt en gesteen,
Van u ontfangen
Waar naa 't verlangen,
Soo groot is, dat het my ter doot toe pijnt
Kan 't wesen dat ghy even steenich schijnt.
3.
Helaas! wat uytkomst sien ick dan te moet
Mijn hoop mijn troost, myn wensch, myn wil, myn goet,
| |
[pagina 135]
| |
Die mijne zinnen
Soo vierigh minnen,
Sal die zyn oorsaak, van een wrede doot
Helaas! helaas! uw wreetheyt is te groot.
4.
Ghy snijt myn ziel en pijnicht soo een hert
Dat uw uit liefd, staagh opgeoffert wert,
Ick moet verschricken,
Wanneer u blicken,
Betonen onlust in mijn grootste vreucht
En blijdschap in mijn droevichste ongeneucht.
5.
Doen ick u volchde schoone waart ghy gram,
| |
[pagina 136]
| |
Uw wreetheit wast die dit ten quaatsten nam,
Ick kon niet lyen
Dat ghy soudt Ryen,
En zyn van slaaf, en dienaar ongedient
Verschoon dan bid ik dienaar, slaaf en vrient.
FINIS. |
|