Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez
(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
3. Hy toen wringend, en al dringend
Tot tegens de poort’ aan
Daar een Bokje op springend,
Al gluurend quam voor’ staan.
4. Des Lif-lafs, des pofpafs,
Gedult wierd verschove
Mits het Bokje een dof’ gaf,
Dat de deuren op-stoven.
5. Mits ontsnapten het pluym’ hert
In de moot, en zy schooten
Door een spleet, die bet ruym’ werd,
Als toen zy stondt gesloote.
6. In een venster een vent’ lach
Moemalich van kleuren
Die dit werck omtrent’ zach
| |
[pagina 130]
| |
Op schoon licht dach gebeuren.
7. Zie die proper’ dat 's een loper,
O schuiljacht en schuyl’ niet
Is de Droes nu een stroper?
Dat ghy dus als een Uil’ ziet.
|
|