Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] Toon: 'k Heb mennich Pint en Kan. TReurt, vry silvere Bron Die myn betraande klacht Gewoon sijt aen te hooren, Want toen eerst begon, Met lieffelijcke kracht, De liefd my te bekooren Door 't blicxems soet gelonck Geraackt van een Goddin 't Verlieft gemoed ontfonck En blaeckten tot haer Min .//. 2. Ghy weet hoe dickmaal dat [pagina 123] [p. 123] Myn ziel haar droef heyt stort En doet myn oogen kraanen Soo dat u soete nat, Soo soudt als peeckel wort Door brackheyt van myn traanen, Wanneer ick aan u kant, Met innerlijck gesucht, Klaagh hoe myn Amarant Voor myn getrouheyt vlucht .//. 3. Schoon d'Echo 't droef geschal Van 't jammerlyck geschrey, Brengh voor haar waarde voeten, Lacht met myn ongeval En walcht voor myn gevley, [pagina 124] [p. 124] En laet haer noyt versoeten, Ach wreetheyt al te wreet Gebooren tot mijn smart Is dan mijn staedigh leet De wellust van mijn hert .//. 4. Princes mijn droeve vreucht Die met een stuurs gelaet Mijn lusten tegen spartelt Ach voester van mijn Ieucht Beglantst met u genaedt Die in u liefde martelt; Want blijft ghy even straf, Soo zal de bleecke doodt [pagina 125] [p. 125] Myn rucken in het graf, En helpen uit de noodt .//. FINIS. Vorige Volgende