Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez
(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 61]
| |
Sie een Godin, uw Harders hert behaaght,
Hy stelt zyn zinnen,
Om u te minnen,
Want zyn vryigheyt
Nu vry te lyich lijdt.
2.
Uw' boesem van albast.
Doch harder als een quast,
Fier op-gepronckt met ballen van yvoor,
Daar blaauwe ader-tackjes loopen door
Syn my in 't hart geprent;
Uw Coridon heeft zich na haer gewent,
Hy zoekt die lochjes,
Vol minne-tochjes,
| |
[pagina 62]
| |
Voor zyn vuur'ge ziel,
Die in u banden viel.
3.
Wel aen vergôôde schaauw,
Mijn ziel ick worde flaauw
Nu uwe glans des Minnaars oogh bekoort,
O wreede Nimf, die my het hart doorboort,
Gun dat mijn vreugd-geschal,
Op schat'ren mach op bergen en in dal,
Soo gaan zyn zinnen,
Weer tot het Minnen,
Want myn Vryigheydt
Te wonder lyich lijdt.
D.V. Haemstede.
|
|