Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez
(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij
[pagina 38]
| |
Zeid' hy, maar in zulk een boot,
Daar ik mach mijn peilen, veilen
Voor een over-goet Piloot!
Zonder meer te kaaken staaken
Sy het stracx, ter goff, in 't diep:
Toen most Fop aan 't braaken raaken
Dat hem all' zyn slijm ontliep.
Door de groote slapte-lapte
Het weer daad'lijk overstaagh;
Hoe hy zich meer schrapte, 't snapte
Met hem echter veel te laagh.
Och kon 't haak, door douwen, 't houwen!
Sprak hy; denk hoe 't met hem stondt!
Want hy kost geen touwe ontvouwe,
Of hy zeilden aan de grond.
| |
[pagina 39]
| |
Daar zat hy verlegen tegen
En keek toe, gelijk een Uil,
Wie zal nu mijn deegen veegen
Riep hy; want z'is roestich vuil.
SREITSEVQ.
|
|