Het eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez(1658)–Anoniem Eerste deel van de Amsterdamse mengel-moez, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina V] [p. V] Thaliaas opdracht, aan onze kunst minnende Juffers. DE Dochter van den oppersten Iupijn, Geteelt by moeder Mnemozyne, Komt hier, ô Ieughd, vol vreughd verschijne, En u, nu, noôn tot altoos vrolijk zijn. Nu gun gehoor! want ik de menschen leer' Den overvloedt van zorgh te myen: 'k Stoot dat vergift, als doots, ter zyen, Mitsik door wijn, die pest van 't harte keer. [pagina VI] [p. VI] Ik queek, altoos, mijn dichters op, en laat Hun geest gestadigh aan het groeien, Ook tegens het verwelken bloeien, Zoo, dat heur dicht de eeuwen tegenstaat. Op dat, zoo zy verbreiden iemands-loff, (Gelijk ik t'hans aan u doe geeven) a'Onsterflijkheen daar aan mach kleeven Tot in het eeuwich-duurend-starren-hoff. Neem dan in dank, ô Iuffer Maaghden-schaar 't Geene ik, uit gonst u op kom draagen, Verdrijf daar meede u droeve-daagen; Leef immer vroolijk met malkaâr. D. Questiers. Vorige Volgende