Het amoureuze lusthof, of 't vervolg van Thirsis Minnewit
(1719)–Anoniem Amoureuze lusthof, of 't vervolg van Thirsis Minnewit, Het– AuteursrechtvrijVoys: God groet u goeden morgen Herderinne.
WAt is 'er meerder vreugden hier te vinden,
Wanneer een Herder met een Herderin:
Te saem vereent spanceere door de Linden,
En haer verlusten in opreg-
| |
[pagina 35]
| |
ten min,
Geen vreugd op aerden,
Is meer van waerde,
Als trouw en kuysche min,
Van twee vereent van zin.
Maer als de dood haer een van twee komt treffen,
En in den schoot der aerden word geleyd,
Wie kan die groote droefheyd dan bezeffen,
Wanneer den Herder raekt zijn Philis quyt,
Hoord Damon zugten,
Met ongenugten,
Sijn Philis die hy mind,
Is door de dood verslind.
Damon spreekt tot sijn Schapen.
Mijn Schaepen treurt en weent met uwen Herder,
Draegt rou om u roemwaerde Herderin,
Die u in 't groen steeds hoeden gins en verder
Ia onvermoeyt met hert en ziel en zin,
met al haer kragten,
By dag en nagten,
Met zorg en liefde groot,
Is nu eylacy dood.
Sy plagt u staeg te spyzen en te laven,
Als immer Herderin ooyt heeft gedaen;
En onder u mijn Schapen steeds te slaven,
op dat gy veylig in het groen zou gaen,
Die u gekoestert,
en heeft gekloestert,
Is door de dood vermant,
Eylaes geleyd in 't zant.
Hoe kan de dood ooyt zwaerder rou doen kleden,
als dat hy door zijn Scys de levens tyd,
Van uwe Herderin heeft afgesneden,
op 't besten van haer Ieugd en zoetigheyd,
o! wreede slagen,
die ik moet dragen,
Ik mis mijn Herderin,
Die vast stond in mijn zin.
Terwijl u Herderin nog lag te kampen,
in 't perk met de fell' en bitt're dood;
U Herder was belaen met ramp op rampen,
Sijn Siel die wierd geslingert als een kloot,
Sijn oogen leeken
als waterbeeken,
Van zilte traenen vloed,
Uyt zijn benaeut gemoet.
't Scheen zijn gemoet hem niet gerust kon stellen,
| |
[pagina 36]
| |
Swom nagt en dag in traenen vol van rou,
Hou op mijn Siel en wilt u zo niet quellen,
Schoon dat gy mist u Philis waerde Vrouw,
Wilt niet meer schreyen,
Sy is uyt leyen,
By God in eeuwigheit,
Daer zy u komst verbeyt.
Wat zou het treuren mijn dan baten kunnen,
Dat ik doen om een doode romp en stof,
Laet ik haar dog den Hemel niet misgunnen,
Daer zy zingt eeuwig tot des Heeren lof,
Ik wil gaen minne,
Een aer vriendinne,
Die met mijn weyden zal,
Mijn Schaepjes in het dal.
|
|