De alfapraktijk als parallel universum
De taal wordt in mijn groepen als middel aangewend bij het behandelen van emancipatiedoelen, en dan vooral het inzicht en de keuze in het persoonlijke en maatschappelijke leven. Vroeger dacht ik dat ik als begeleider te kort schoot, omdat ik mezelf niet capabel achtte om te werken aan emancipatie op het persoonlijke niveau. Regelmatig echter werden groepsmomenten door de deelnemers aangegrepen om dingen in hun leven waar ze niet tevreden over waren, aan de orde te stellen. Ik stond meermaals machteloos te luisteren. Ik wilde dan dat ze hun leven in eigen hand durfden nemen, dat ze zelf veranderingen durfden aanbrengen in situaties die zij als beknottend ervoeren. Kortom, ik wilde dat ik mensen weerbaar kon maken, dat ze zelf keuzes konden maken en uitvoeren.
Ik ben me er echter bewust van geworden dat daar een spanningsveld ligt. Aan de ene kant is er de wereld van het gezin en de culturele identiteit. Aan de andere kant is er de wereld van de groep en de Belgische normen. Wildemeersch spreekt in dit verband van ‘grenssituaties’ waarin het ‘vanzelfsprekende wereldbeeld’ bij de deelnemers verstoord wordt (Wildemeersch & Smeyers 1994:71-4). Anders gezegd, bij emancipatorische educatie kunnen deze twee werelden met elkaar in botsing komen.
De meeste vrouwen in mijn groepen zijn bijvoorbeeld niet gewend om voor zichzelf op te komen als hun eigen wensen botsen met de tradities in de gezinsstructuur. Het is dan ook niet realistisch te denken dat daar op korte termijn verandering in kan (en moet) worden gebracht. Bovendien hebben begeleiders niet alleen de zorg voor de individuen in de groep, maar ook voor hun leefwereld. Het is aan de deelnemer om te beslissen wat er van het geleerde mee naar huis wordt genomen en wat er dan thuis mee gedaan wordt (behouden van het bestaande of veranderen). Dit neemt echter niet weg dat de begeleider tot taak heeft om deelnemers, die daar open voor staan, te ‘stimuleren’ om na te denken over de realiteit, om te reflecteren op situaties die zij als onwenselijk ervaren.
Het is daarom mijns inziens belangrijk dat deelnemers de gelegenheid krijgen in de veilige beslotenheid van de groep te experimenteren met emancipatorische thema's. In de groep botsen ze immers niet op knelpunten in de privé-sfeer. De groep als parallel universum dus.
Maar ook in de themakeuze kan gezorgd worden voor een veilig oefenterrein. Werken aan maatschappelijke problemen is immers minder bedreigend dan aan meer individuele vormen van emancipatie. Deelnemers kunnen experimenteren met het maken en uitvoeren van keuzes op neutraal terrein. Er is geen botsing met de wereld thuis. Er is geen grenssituatie.
Ik durf te hopen dat dit vrijer en onafhankelijker handelen in de groep de kans op een succesvolle transfer naar de thuissituatie (of ten minste een poging daartoe) verhoogt.