ernstige achterstand in lezen en spellen vergeleken met andere leervorderingen, die niet het gevolg is van een specifieke andere handicap bij overigens normaal intelligente leerlingen. MLK-leerlingen dievael moeite hebben met lezen, vallen dus niet onder zijn definitie. De achterstand heeft vooral betrekking op het verklanken van geschreven taal, op het omzetten dus van visueelruimtelijke symbolen (geschreven taal) in gesproken taal. Wat visueel is wordt auditief en wat op papier in de ruimte geordend wordt, moet in gesproken taal in de tijd geordend worden. Vaak is er bij dyslexie sprake van een erfelijke factor.
Van der Leij haalt in 1983 die ‘overigens normale intelligentie’ uit zijn omschrijving en wil het graag wat breder houden. Hij hanteert de volgende omschrijving: ‘langdurige stagnatie bij het flexibel toepassen van leesstrategieën die het technisch leren lezen bepalen’ van leerlingen die overigens geen ernstige zintuigelijke of neurologische handicaps hebben en niet behoren tot de categorie zeer moeilijk lerende kinderen. In zijn zeer recente boek (1998) definieert hij dyslexie op drie niveaus:
a. | Het is een hardnekkig automatiseringstekort in het decoderen en in de spelling. |
b. | Dat tekort gaat niet gepaard met even grote tekorten in andere onderdelen van het leervermogen, ook niet met verbale competentie (taalbegrip). De leerlingen begrijpen bijvoorbeeld veel meer taal dan ze technisch kunnen lezen. |
c. | Cognitief gaat het vooral om een tekort in de verwerking van klanken en in automatisering in het algemeen, biologisch kan het gaan om een erfelijke vorm van dyslexie (het komt in de familie voor) of om een niet erfelijke vorm. |
Het probleem zit dus bij de automatisering van de verschillende deelvaardigheden. Vergelijk het maar even met leren autorijden, de eerste lessen moeten alle deelhandelingen (sturen, het gaspedaal bedienen, remmen, in het spiegel kijken etc) apart bewust uitgevoerd worden, na een tijdje verlopen al die deelhandelingen automatisch zodat de autorijder zich kan concentreren op het verkeer (zeg maar begrijpend lezen). En het gaat altijd om lezen en spellen.
Neurologen als bijvoorbeeld Bakker en Galaburda wijzen er op dat de linkerhersenhelft (de helft van de taalverwerking) van dyslectici zich anders ontwikkeld heeft dan die van lezers. Met name is er een probleem waar de informatie die het oor opvangt bijvoorbeeld bij het hardop spellend lezen (de klanken) doorgesluisd moet worden naar het lange termijn geheugen waar de woordenschat zit. Bij normale lezers gaat dat vloeiend en automatisch, bij dyslectici hortend en stotend.
Er zijn ongetwijfeld nog veel meer definities in omloop (sommigen vinden bijvoorbeeld dat dyslectici met symboolverwerking in het algemeen moeite hebben), maar in alle gevallen zijn er in elk geval een paar aspecten die steeds terug komen en blijkbaar cruciaal zijn.
Het gaat vooral om het technisch lezen, om het eerste ontcijferen van geschreven informatie (al kan uiteraard het begrijpend lezen daar vervolgens veel hinder van ondervinden), het gaat om problemen bij het automatiseren van de technische leesvaardigheid, het gaat om hardnekkigheid en het gaat om problemen die zich op andere terreinen van het leren en informatie verwerken niet voordoen (bijvoorbeeld informatie uit een afbeelding halen). De kern van de problemen zit bij het verwerken van dat niveau van taal dat ‘lager’ zit dan het hele woord: de lettergrepen en vooral de klanken van de taal. Die moeite met automatiseren heeft vaak te maken met een zwak werkend korte termijn geheugen: zeg maar dat geheugen dat je ook gebruikt als je even een telefoonnummer moet onthouden.