Waaraan herken je dyslexie?
De meest typerende kenmerken zijn af te leiden uit de definities die hiervoor gegeven zijn: langdurige en hardnekkige problemen met de automatisering van lezen en veel problemen bij het spellen. Hardnekkig wil zeggen veel langer dan de normale problemen die beginnende lezers hebben met het automatiseren. ledere beginner heeft er namelijk tijd voor nodig om dat automatisme te leren en in het basisonderwijs heeft de ene leerling dat al na enkele maanden onder de knie en andere leerlingen kost dat ongeveer een jaar.
Dyslectici hebben vooral moeite met de auditieve analyse en synthese (een gesproken woord verdelen in klanken of een aantal klanken samenvoegen tot een woord), vaak kost zelf het snel benoemen van de letters moeite en zelfs de eenvoudigste woorden worden verkeerd gespeld. Dyslectici maken bij het lezen en spellen dus niet perse heel andere fouten dan andere beginnende lezers, ze maken er vooral veel meer en blijven dat veel langer doen. Dyslectici kunnen overigens verschillende strategieën aanwenden om met dat cruciale probleem om te gaan: sommigen blijven steevast alle woorden spellend lezen, ook woorden die ze al lang gehad hebben (en soms zelfs eenvoudige korte woorden nog meer dan langere woorden), anderen gaan raden op basis van de visuele vorm van een geschreven woord of op basis wat ze uit de context halen.
Om na te gaan of een leerling dyslectisch is, zou een docent als volgt te werk kunnen gaan: signaleren van een probleem, nagaan of er andere oorzaken zijn aan te wijzen (zeker in het leesonderwijs aan oudere allochtone leerlingen en cursisten) en vervolgens een preciezere diagnose stellen.
Om te beginnen signaleer je dat een cursist achterblijft met technisch leren lezen. In het basisonderwijs en bij moedertaalsprekende kinderen is dat eenvoudiger dan in het leesonderwijs aan oudere allochtonen. Daar is namelijk vaak een tamelijk uniform leerproces, het is bekend welke vooruitgang kinderen doorgaans boeken, er zijn heldere normen en toetsen waaruit duidelijk is af te lezen of en in welke mate een leerling achterblijft. Bij oudere allochtone leerlingen of volwassenen is dat veel lastiger. Niemand weet waarschijnlijk precies wat doorsnee is bij vorderingen (zelfs niet wat een doorsnee leerling is). Bovendien kunnen er vele redenen zijn waarom een leerling of cursist achterblijft die niks met dyslexie te maken hoeven te hebben.
De volgende stap is dan ook zo goed als het kan nader bepalen waar die achterstand vandaan komt of zou kunnen komen. Zeg maar afstrepen.
Vaak afwezig? Vaak ziek?
Oorlogstrauma's? Vele wisselingen van scholen en docenten? Of misschien krijgt een leerling gewoon nauwelijks instructie omdat de docent nog een hele groep van wel gealfabetiseerde leerlingen heeft. Heeft de leerling ook veel leerproblemen op andere terreinen (bijvoorbeeld mondelinge T2-verwerving) vergeleken met andere leerlingen? Het is duidelijk dat ervaringskennis van een docent op dit punt een belangrijke rol speelt. Pas als een docent het stellige vermoeden heeft dat de achterstand niets te maken heeft met de specifieke omstandigheden van leerling en onderwijs, en de betreffende leerling veel verder achterblijft dan vergelijkbare leerlingen die ongeveer op dezelfde tijd begonnen zijn kan gedacht worden aan ernstige leesproblemen.
Dan ga je eens wat precieser kijken wat er aan schort. Een foutenanalyse maken, diagnostiseren. Er zijn voldoende materialen in de handel om op dit punt te rade te gaan