De Limburgse 'Aiol en Mirabel'
(2013)–Anoniem Aiol– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| ||||||||||||
Verantwoording van de editieDe overgeleverde fragmenten van ‘A&M’ (4 volledige bladzijden en een aantal fragmenten, soms alleen snippers) worden in de Universiteitsbibliotheek Leiden (BPL 1049) en in het Rijksarchief Hasselt (fragm. neerl. 6) bewaard. Op elke bladzijde staan 22 regels. De verzen staan niet onder elkaar, maar zijn als in proza doorlopend geschreven. Een rijmpunt achter elk vers scheidt telkens de verzen. De tekst is door één hand als littera textualis geschreven. De tekst wordt onderverdeeld door lombarden van twee regels hoog, die steeds op een nieuwe regel worden aangebracht.
De hier afgedrukte tekst berust op de editie M. Gysseling, Corpus van Middelnederlandse teksten (tot en met het jaar 1300), uitgegeven m.m.v. en van woordindices voorzien door W. Pijnenburg. Reeks II: Literaire handschriften. Deel I, Fragmenten. ̓ s-Gravenhage 1980 (Digitale uitgave Sdu Uitgevers 1998), een eerdere, identieke editie van J. Deschamps en M. Gysseling verscheen onder de titel De fragmenten van de Limburgse Aiol in: Studia Germanica Gandensia 8 (1966), 9-71.
Om de leesbaarheid van de tekst te bevorderen zijn in afwijking van de editie van Gijsseling, 1980, de volgende veranderingen aangebracht:
| ||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||
| ||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||
Editie en vertaling in context met aantekeningen Ga naar voetnoot+Om de losse fragmenten van A&M beter te kunnen begrijpen wordt voorafgaand aan de Middelnederlandse tekst met vertaling de overeenkomende inhoudelijke context van de Franse ‘Aiol’ (hierna: F) geplaatst. Niet alle hoofdstukjes uit het Frans zijn in de Limburgse tekst vertegenwoordigd, alleen degenen die met een sterretje (*) zijn gemarkeerd komen in de Limburgse versie voor. Aiol in Orléans bespot.Aiol rijdt op zijn oude paard Marchegai verder de stad Orléans binnen. Hij hoop dat God hem in Zijn goedheid ‘aventure’ (F, v. 2503) zal schenken. De jongeling is bewapend met schild en speer. Wel heeft hij een probleem. Hij draagt nog steeds de verroeste wapenrusting die zijn vader Elie hem bij zijn vertrek heeft geschonken. De jonge ridder is in Orléans een hele opzienbarendheid. Er is veel publiek op straat. Wel honderd ridders, jongemannen en bebaarde ridders, slaan hem gade. De dames en meisjes vergapen zich aan hem. Het strijdvaardige optreden van Aiol in het vredige Orléans wekt verbazing. Er lijkt iets te gaan gebeuren, de spanning hangt in de lucht. Het is duidelijk dat Aiol provoceert, uitdaagt tot strijd. Dit tot vermaak van het publiek. Burgers beginnen met elkaar over hem te praten. Waarop wacht de jonge ridder nog? Als hij direct aan de ‘tjost’ was begonnen, zou hij zeker vijf tegenstanders hebben omgelegd en dan zou vandaag nog de dood van Fouré gewroken zijn. De opmerking is raadselachtig, want wie is Fouré? * De herbergier. Aiol rijdt verder en komt bij een herberg, waar veel schurken bijeen zitten. Er is een slaande ruzie aan de gang door onenigheid bij het dobbelen. Is er vals gespeeld? De herbergier neemt de dobbelstenen weg en gaat zij allergrootste speelbord halen. Dat speelt beter. Hij probeert de boel te sussen met de belofte dat hij rijkelijk zijn beste wijn zal schenken. Wie niet bij wijn wil dobbelen, gelieve de herberg te verlaten. De herrie moet ophouden, hij wil volle vrede bewaren in zijn herberg. Daarna zijn de ruziezoekers weer aan het speelbord gaan zitten waarop ze dobbelen. Op dat moment ziet de waard Aiol aangekomen. Hij praait hem aan en wil Aiols oordeel weten over de betrouwbaarheid van de dobbelstenen. Dat lijkt nogal een ratjetoe. De een is klein, de ander rechthoekig, de derde rond. Zijn die stenen wel geschikt om eerlijk te dobbelen? De herbergier wil dat Aiol de dobbelstenen bekijkt en het juiste oordeel erover velt. Maar de jongeman, opgegroeid in het bos, heeft nog nooit in zijn leven een dobbelspel gezien. Hij raadt de waard aan het aan zijn kompanen in de herberg te vragen. Wat die zeggen daar moet hij zich maar aanhouden. (Cursief afgedrukt in de vertaling staan de gereconstrueerde en inhoudelijk onzekere woorden en zinsdelen. Ze berusten veelal op gissingen van Verdam, 1883 en maken geen aanspraak op betrouwbaarheid). | ||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||
1[regelnummer]
[...]n dor end dore.Ga naar voetnoot+
Bet dien so riet Aiol [vore.
… se]die: ‘Hort, gi heren, Ga naar voetnoot+
ic sie híjr einen […Ga naar voetnoot+
5[regelnummer]
… va]n feien is geboren.
So wemet líjf […Ga naar voetnoot+
… s]ecgen minen wille’.
‘Junchere‘, seit hi, […
… ]u des ic wille vragen.
10[regelnummer]
In minen […Ga naar voetnoot+
… t]we gegaderet bet spele.Ga naar voetnoot+
Die ein hi […Ga naar voetnoot+
… s]eget ende claget mi, Ga naar voetnoot+
dat em un[…
15[regelnummer]
‘Junc]here‘, seit hi, ‘siet die steine.Ga naar voetnoot+
Van al […] neGa naar voetnoot+
gelíjc die ander, so men tellet.
[…] minsten vellet.
Dat recht suldi híjr […Ga naar voetnoot+
20[regelnummer]
…]l is an ú gedragen‘.
Aiol, hi seide: […
…] tů mi sulke mere?
Want ic nie [dat]… Ga naar voetnoot+
…] vůrwár gesecgen mag,
25[regelnummer]
gi sůlets […]Ga naar voetnoot+
die bet ú an dien brede lagen.Ga naar voetnoot+
[…]cgen,
dat haldet, sunder wieder [secgen‘.Ga naar voetnoot+
[Vertaling]
1[regelnummer]
[…] als maar door.
Toen kwam Aiol voorbijgereden.
De waard zei: ‘Luister, heren,
ik zie daar een ridder op ons af komen,
5[regelnummer]
die van feeën afstamt.
Zo’n […] verschijning […]
Ik zal hem zeggen wat ik wil’.
‘Jongeman‘, zei hij, ‘sta even stil.
Luister, naar wat ik u wil vragen.
10[regelnummer]
In mijn huis, voorwaar,
zijn twee mannen samen aan het dobbelen.
De een heeft veel verloren.
Dat zegt hij en beklaagt zich bij mij erover,
dat hem onrecht is aangedaan’.
15[regelnummer]
‘Jongeman‘, zei hij, ‘bekijk de stenen.
Van allen is er niet een
gelijk aan de andere, zegt men.
Vel ten minsten een oordeel.
U zult hier recht spreken.
20[regelnummer]
Het oordeel is aan u‘.
Aiol antwoordde: ‘Beste man,
wat moet ik aan met dat verhaal?
Want ik hem nog nooit dat spel gezien.
Ik kan u voorwaar verzekeren,
25[regelnummer]
dat u het beter aan degenen kunt vragen,
die samen met u aan het speelbord zaten.
Wat zij u zullen zeggen,
houdt u daaraan, zonder tegenspraak‘.
| ||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||
Marchegai deelt een schop uit.De herbergier, een uitgesproken schurk, roept Aiol toe, dat hij zich niet boos moet maken. Hij pakt Aiols paard Marchegai bij de teugel en trekt hem in de richting van de kroeg. De viervoeter is daarvan niet gediend en geeft de opdringerige kerel met zijn grote rechter hoef zo’n ferme oplawaai tegen zijn borst dat er in zijn lijf drie ribben breken. Gelukkig voor de man blijft zijn hart gespaard. Wel is de schop zo krachtig dat hij de herberg in tuimelt. Als de herbergier is bijgekomen en weer kan praten, wenst hij het paard naar wel honderd duivels. * Eldré vertelt.Aiol komt in zijn armzalige uitrusting en met zijn lachwekkende paard op de grote markt van Orléans aan. De burgers van de stad en de slagers treiteren hem zoveel ze kunnen. De slagers gooien zelfs slachtafval, longen van hun koeien, naar hem toe. Een burger van Orléans, een zekere Eldré spreekt zijn familielid Pierre aan. Hij verwijt Aiol een zekere traagheid, want er zijn veel tegenstanders. Als hij de strijd had aangebonden zou hij tot Kerst hebben gevochten. Eldré voorspelt wat er zou gebeuren als de slager Hageneu, de dronkaard, en zijn vrouw Hersent, met de dikke buik, op het toneel zouden verschijnen. De dame kennend zou, als ze haar grote mes bij zich zou hebben, die knol van Aiol de staart hebben afgesneden. Dan zou het, zo merkt de man ironisch op, nog plezieriger zijn om op het paard te rijden. Aiol reageert beheerst. Hij merkt op dat ze er gemeen aan doen, hem zo te bespotten. Hij noemt hun gedrag zelfs een grote zonde. De woorden maken indruk. De burgers krijgen medelijden met Aiol omdat hij zulke mooie woorden spreekt. | ||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||
…]t began te varne.
30[regelnummer]
Hi quam gere[den …Ga naar voetnoot+
da]r hi die vleischouwer gesag
end [...] lach.
Si underwurpen sich bet [….
…] alden ende jungen
35[regelnummer]
te gegen Aio[le …
[Si] d]růgen lungen in dien handen.
Die [...]den
wurpen, dar hi vort solde [...
...] dar entgegen hienc,
40[regelnummer]
dar hi die wurpe met untfienc.
‘Gevader Pie[ter ...’, Ga naar voetnoot+
El]drei, ‘dat híjr nu nis niet, Ga naar voetnoot+
die wi[...]
War em gescerpet síjn cutel, Ga naar voetnoot+
45[regelnummer]
hi su[...]Ga naar voetnoot+
gescinnet schiere in curten tide.
So [...] solde
te vůrne gůt, so war men w[olde]’.Ga naar voetnoot+
‘Gi heren‘, seid Aiol, ‘laet bliven.Ga naar voetnoot+
50[regelnummer]
b[...]ven.
U vleisch dat slaet ende h[...
...] gi overlopetGa naar voetnoot+
bet uwen spotte mi [...
...] man, ein caitíjf’.Ga naar voetnoot+
55[regelnummer]
Tehant si namen [...
...] ůn berouwen sere.Ga naar voetnoot+
[Vertaling]
30[regelnummer]
Hij kwam naar de plek gereden,
waar hij de slagers in het oog kreeg
en […] lag.
Ze gooiden […] naar elkaar toe
[…] oude en jonge mensen […]
35[regelnummer]
naar Aiol, dat was een schande.
Ze droegen longen in hun handen.
Die […]
smeten ze, toen hij weg wilde rijden,
naar hem toe.Hij hield zijn schild omhoog,
40[regelnummer]
waarmee hij alles wat ze gooiden opving.
‘Vriend Pieter, het is heel jammer ‘,
zei Eldrei, ‘dat hij er nu niet is,
die we allemaal goed kennen.
Als zijn mes geslepen zou zijn,
45[regelnummer]
dan zou hij […] die knol
in korte tijd toegetakeld hebben.
Dan […] zou het aangenaam rijden zijn,
waarheen men maar wilde.’
‘Mijne heren‘, zei Aiol, ‘ stop daarmee.
50[regelnummer]
U doet gemeen.
Hak uw vlees in stukken en […
in plaats van mij te overladen
met uw spot.
[…] man, een vreemdeling’.
55[regelnummer]
Onmiddellijk namen ze […]
[…] betreurden zeer.
| ||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||
* Een valse beschuldiging. Eldré (Houdré) herneemt het woord. Hij richt zich direct tot Aiol en noemt het dwaasheid dat hij zich die ochtend gewapend heeft en de bewoners van Orléans, toch christelijke mensen, wil doden. Eldré meent te weten wat er in Aiol omgaat. Foré is, zo vermoedt hij, de vader van Aiol. Aiol zou op weg zijn om de dood van Foré te wreken. Het gerucht gaat dat deze Foré door hoogmoedig gedrag voor de muren van Parijs zou zijn gedood. Nu zou Aiol hem na het avondgebed willen wreken en een bloedbad willen aanrichten. Eldré meent nog iets vast te kunnen stellen. Hij vertrouwt de roestige wapens van de jonge ridder niet. Wat zit daarachter? Ze zouden wel eens door de Saracenen vergiftigd kunnen zijn, zodat degene die ermee verwond wordt, moet sterven. Aiol is woedend over deze valse beschuldiging. Het gerucht zou inhouden dat hij en zijn familie met de vijand heulen. | ||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||
...] was ende tornes vol,
want sine g[...]
60[regelnummer]
spotten, groten ende cleíne,
dat hi [...]
Basiles sprac: ‘Huwe gevader Ga naar voetnoot+
bisie[...], Ga naar voetnoot+
die wel geliket einen spiere.
65[regelnummer]
Die he[...] walde
gelaten, dar hi si behalde.
Ic [...] růneGa naar voetnoot+
geleiden dumbenheit te dů[ne.
...] gerůken, Ga naar voetnoot+
70[regelnummer]
dat si dumbheit iet vers[ůken
...] ende vrie.
Dat is van ú grote stou[...Ga naar voetnoot+
...] willet verslaen,
dat kersten is Go[...Ga naar voetnoot+
75[regelnummer]
...] wapen is it schíjn,
dat gi swart ende lelic [...Ga naar voetnoot+
...] bet veníne.
Dat han gedaen die [...
...] dar mede wert gewunt, Ga naar voetnoot+
80[regelnummer]
hine w[...]nt.
Forreis, ic wane, was ú vader.Ga naar voetnoot+
So wat wi secgen [alleg]ader,
hi wert van úwer hant gewroken,
noch [eer c]omplie si gesproken.Ga naar voetnoot+
[Vertaling]
Hij was […] en zeer boos,
want ze […]
60[regelnummer]
bespotten hem, groot en klein,
dat hij […]
Basiles zei: ‘Uw vader
[…],
die lijkt precies op een verrader.
65[regelnummer]
Die heeft hij in het bos
gelaten, waar hij ze gevangen hield.
Ik […]
daarheen geleiden om iets doms te doen.
[…] wensen,
70[regelnummer]
dat ze een of andere domheid begaan
[…] en vrij.
Dat komt door uw grote overmoedigheid,
ons volk te willen doden,
dat christelijk is, God welgevallig.
75[regelnummer]
Aan uw waperusting is duidelijk te zien,
die u zwart uitgeslagen en ongepoetst
draagt, dat het bestreken is met vergif.
Dat hebben de moslims gedaan.
Wie daarmee verwond wordt,
80[regelnummer]
zal niet […] in leven blijven.
Forreis, geloof ik, was uw vader.
Wat we allemaal ook zeggen,
hij zal door uw hand worden gewroken, nog
voordat het laatste avondgebed is gebeden.
| ||||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||||
Lodewijk bespot Aiol. Vanuit de bovenverdieping van zijn schitterende paleis ziet koning Lodewijk, de heerser over Frankrijk, hoe de bevolking van Orléans Aiol in de maling neemt. De vorst roept zijn ridders bij elkaar. Hij spreekt tegen zijn baronnen het vermoeden uit dat de gewapende jongeman ooit het land en het koninkrijk verlaten heeft en een welgestelde heer heeft gevonden, die hem onderhoudt en hem tegen een flink bedrag aan soldij hierheen heeft gestuurd. Hij komt om met zijn lans gebieden te veroveren. Wat een absurde verdachtmaking! Als Aiol het hoort is hij woedend en vraagt aan een burger van Orléans wie hem zo bespot heeft. Hij krijgt als antwoord dat de persoon niemand minder dan de koning die over Frankrijk heerst. Aiol moet tot zijn verbijstering vaststellen dat zijn eigen oom hem met zijn opmerking voor gek heeft gezet. De afkomst van het slagersechtpaar. Wat is de voorgeschiedenis van Hersent en haar man Hageneu? Hersent, die steeds met haar bijnaam ‘met de dikke buik’ (vgl. v. 2656: ‘al venter grant’) wordt genoemd, is een slecht wijf, een grote lastermuil. Het echtpaar is van lage afkomst. Het zijn trouwens geen Fransen, ze zijn geboren in de Bourgogne. Straatarm zijn ze naar Orléans gekomen. Ze gingen dood van de honger en waren op zoek naar brood. Kortom, het waren bedelende vreemdelingen die zich in de stad Orléans als slager hadden gevestigd en later door geldzaken tot welstand waren gekomen. * Het slagerswijf. Het slagerswijf Hersent komt op Aiol af. Ze pakt de ruiter bij de teugel en verspert hem de weg. Daar staat ze dan met haar dikke lijf en haar grote kont! Ze spreekt Aiol honend aan: ‘Ridder, u maakt deel uit van mijn gevolg, nu en voor altijd. Ik geef u als een mooi passend geschenk een lange worst. Bindt hem aan uw speer dan weet iedereen, oud en jong, dat u deel uitmaakt van mijn gevolg.’ Het dikke wijf drijft de spot met de hoofse vrouwendienst. Aiol, die de slagersvrouw hoffelijk aanspreekt, vraagt haar, hem niet te bespotten. Hij pakt haar terug met de opmerking dat het hem tot troost strekt dat ze een weinig aantrekkelijk lichaam heeft. Ja, ze is lelijk en afzichtelijk. De vliegen houden veel van haar omdat zij hun moeder is. Ze worden aangetrokken door de stront die ze om zich heen verspreid. Daarom volgen ze het slagerswijf in grote zwermen. Het wijf heeft verdriet in het hart maar staat met een bek vol tanden. De burgers verkneukelen zich over het voorval. Het wijf heeft haar meester in Aiol gevonden. | ||||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||||
85[regelnummer]
[N]u reit Aiol vort harde unverre,
des herte rouwech was end erre,
want eme volgeden bet spotte
geli[ke ded]e men dien sotte,
dat wise volc ende die kint.
90[regelnummer]
Bet [...]n bůke grot, Hersint, Ga naar voetnoot+
viel lelic swart was die trip[ier]e.Ga naar voetnoot+
Dicke als ander wive viere.
An Aiol si bet haeste [q]uam.
In sinen breidel sine nam,
95[regelnummer]
in eine side sine trac.
[B]et torne scalt sine ende sprac,
bet eme dreef si ůren [s]pot.
Si sprac: ‘Vassael, dats míjn gebot: Ga naar voetnoot+
Gi sůlet vorwert meer van desen,
100[regelnummer]
dat heit ic u, míjn ridder wesen.Ga naar voetnoot+
Dar umbe sal ic u te lone
ein teiken geven, harde scone:
ein andolihe van einen rinde.Ga naar voetnoot+
Die willic, dat men vor ú binde
105[regelnummer]
ant iseren van úwen spere,
lanc ende swaer, dat is míjn gere.
So sůlen vorwert meer gemeine
bekennen wel, groet ende cleine,
dat gi der míjnre sůlt in wesen
110[regelnummer]
vortmeer’. Dů lachede van desenGa naar voetnoot+
Aiol, die e[d]el end die gůde,
aln was hi drůf an sinen můde.Ga naar voetnoot+
‘Vro[w]eˮ, seid Aiol, ‘gi spot.
Ic hebbes blitscap, so mi Got,
115[regelnummer]
dur [.]e want ic u comen hie
also gelustelike sie.Ga naar voetnoot+
Mi dun[k]et wel an minen sinne,
dat u die vligen sere minnen,
dar ic ú sie ende versta,
120[regelnummer]
wel grote rote volgen na’.
[Vertaling]
85[regelnummer]
Nu reed Aiol een klein stukje verder.
Hij was in zijn hart verdrietig en boos,
want hij werd met spot achtervolgd
zoals men dat bij een zot zou doen ,
door het volwassen volk en de kinderen.
90[regelnummer]
Hersint, de maagverkoopster met de
dikke buik, was weerzinwekkend smerig.
Ze was even dik als vier vrouwen bij
elkaar. Haastig liep ze op Aiol af.
Ze pakte hem bij de teugel,
95[regelnummer]
trok hem naar de kant.
Ze was boos, schold hem uit,
dreef de spot met hem.
Ze zei: ‘Vazal, mijn gebod luidt:
U zult van nu af aan,
100[regelnummer]
dat beveel ik u, mijn ridder zijn.
Daarom zal ik u als minneloon
een heel mooi teken geven:
een worst van een rund.
Ik wil, dat men die vóór u
105[regelnummer]
aan het ijzer van uw speer vastbindt,
lang en zwaar, zo luidt mijn wens.
Ze moeten vanaf nu allemaal,
zowel groot als klein, duidelijk zien,
dat u de mijne zult zijn’.
110[regelnummer]
Toen moest de edele en
dappere Aiol daarom lachen,
hoewel hij in zijn hart verdrietig was.
‘Dame‘, zei Aiol, ‘U spot.
Ik verheug me, bij God, erover,
115[regelnummer]
want ik zie u zo liefelijk
hier naartoe komen.
Het komt me voor, als ik erover nadenk,
dat de vliegen u zeer liefhebben,
want waar ik u zie en hoor, Ga naar voetnoot+
120[regelnummer]
vliegen grote zwermen achter u aan’.
| ||||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||||
Suspecte dames. Aiol rijdt dromerig verder. Bij een rivier treft hij een viertal vrouwen aan. Ze wonen in een stenen huis. Drie worden er bij hun naam genoemd: Raiborc, Holduit en Geneviere. Inderdaad, de laatste heet als de echtgenote van koning Artur. De dames merken de bewapende Aiol op en noemen hem, spottend, een edele strijder. Dan vertelt een van de dames een merkwaardig, enigszins macaber verhaal. Er zou een dode man binnen op bed liggen. Ze vraagt aan Aiol om haar zijn schild te lenen, zo dat ze hem naar de St. Pieterskerk kunnen dragen. Maar Aiol doorziet de situatie. Dit zijn geen gewone dames! Het zijn gemene tovenaressen die niets goeds in hun schild voeren. Aiol bidt tot Jezus hen te straffen. Verder laat hij ze met rust. Hij denkt aan de uitspraak van zijn oude vader dat wie het meeste twist, ook de meeste schande over zichzelf afroept. * Kinderen achtervolgen Aiol. Aiol rijdt verder. Wel honderd jongens achtervolgen hem, grote en kleine. Ze gooien allerlei dingen naar Aiol toe: versleten schoenen, kiezelstenen, maar ook longen en zelfs stront. Aiol spreekt de kinderen belerend toe. Het geeft geen pas een reizende vreemdeling te pesten. Hij vraagt de kinderen weer naar huis terug te gaan. Jezus, die altijd de waarheid spreekt, zal ze hun gedrag vergeven. Hij bewaart zijn zelfrespect, ook al wordt hij onheus bejegend. Er schiet Aiol ook nog een wijsheid te binnen. Zijn oude vader placht te zeggen: ‘Een vreemdeling uit een ander land moet zich koest houden.’ Vgl. F, v. 2776. De kinderen draaien zich om, want ze krijgen medelijden met Aiol die zo vriendelijk tegen hen heeft gesproken. | ||||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||||
Van danne riet Aiol verbolgen.
Vierhundert kind[er e]me volgen,
die eme tornes vele důn.Ga naar voetnoot+
Bet stein[en en]de bet alden scůnGa naar voetnoot+
125[regelnummer]
wurpen si ůn in allen siden,
so w[ar hi] hene solde riden.
Dat eme was groet ungemac.
Hi [riep] die kinder ende sprac:
‘Gi hebbet mi bet uwen speleGa naar voetnoot+
130[regelnummer]
[ge]můiet, kinder, harde vele.Ga naar voetnoot+
Dat můt ú Got vergev[en al],
die niene loech, nog meer nesal.Ga naar voetnoot+
Vorwert si u dat [geseit:]
Ic heb mi lief, wie mi heft leit’.Ga naar voetnoot+
135[regelnummer]
‘Wach arme‘, seit hi, ‘ sů[te] vader.Ga naar voetnoot+
Dit sachdi mi wel allet gader:
‚So wie in ande[r] land is arm,
dat hi sal dogen mengen harm’.
Híjr in so keerden af die kent,
140[regelnummer]
haddens untfarmenesse sent.
[Vertaling]
Boos reed Aiol daar weg.
Vierhonderd kinderen die hem veel
verdriet doen, volgen hem.
Met stenen en oude schoenen
125[regelnummer]
bekogelden ze hem van alle kanten,
waarheen hij ook maar wilde rijden.
Dat was heel lastig voor hem.
Hij riep de kinderen bij zich en zei:
‘Jullie hebben mij met jullie geplaag
130[regelnummer]
heel veel last veroorzaakt, kinderen.
Moge God, die nooit gelogen heeft, dat ook
nooit zal doen, het jullie allemaal vergeven.
Verder zeg ik jullie het volgende:
Ik heb mezelf lief, wie mij ook haat’.
135[regelnummer]
‘Ach ‘, zei hij, ‘lieve vader.
U hebt het allemaal duidelijk tegen me
gezegd: ,Wie in een vreemd land arm is,
die zal veel leed moeten verduren’ˮ.
Toen gingen de kinderen weg,
140[regelnummer]
omdat ze daarna medelijden hadden.
| ||||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||||
* De poortwachter.Aiol komt in Orléans bij de poort die naar Berry leidt. Dat was een andere richting dan hij eigenlijk wilde. Hij was niet dronken of in de war. Hij treft de poortwachter aan, die op een marmeren verhoging zit. Het is een schurk van het zuiverste water. De poortwachter staat op en gaat voor Aiol staan. Hij pakte de slip van zijn mantel en wikkelde die om zijn rechter vuist. Toen zei hij: ‘Heer, neem mij als borgtocht, ik geef me over’. Vgl. v. 2789. De poortwachter verzoekt Aiol naar eigen believen recht over hem te spreken. Dit alles is bedoeld als pure hoon. Aiol is verdrietig maar houdt zich rustig. Hij herinnert zich de spreuk van zijn vader die zei, dat degene die de meeste ruzie zoekt, de meeste schande over zich afroept. | ||||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||||
Nu riet Aiol vort an die porte
thiegen Berri al sunder vorte.Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
Also war hi, of hi wolde,
ter ander of [hi] wesen solde.
145[regelnummer]
So waret harde wel geschiet,
want hin[e] was verdrunken niet.Ga naar voetnoot+
Dien portener vant hi dar sta[en],
van dien hi solde dienst untfaen.
Die scalc hi wagde, [hi] sach ůn comen.Ga naar voetnoot+
150[regelnummer]
Síjn cůssen heft hi up genomen. Ga naar voetnoot+
‘Gi su[let]’, seit hi, ‘ míjn wedde untfaen.Ga naar voetnoot+
Vassael, ic geve ú mi gev[aen]’.Ga naar voetnoot+
Des wart Aiol in herten gram,
dů hi dien spot van e[m] vernam.
155[regelnummer]
‘Ai, sůte vrient’, seit hi, ‘ genade.
Laet bliven, d[at] u Got berade.Ga naar voetnoot+
Gine sůlt dien man bespotten niet,
d[ie...]
[Vertaling]
Nu reed Aiol zonder enige vrees
op de poort af die richting Berri voert.
Hij was nu, of hij wilde of niet,
bij een andere [poort] dan hij eigenlijk moest zijn.
145[regelnummer]
Zo was het allemaal toch goed gekomen,
want hij was niet in de lorum.
Hij trof de poortwachter die hem
van dienst moest zijn, daar aan.
De booswicht stond op de uitkijk, hij zag Aiol komen.
150[regelnummer]
Zijn beenbekleding heeft hij opgetrokken.
‘U zult‘, zei hij, ‘voor mij het losgeld ontvangen,
vazal, ik geef me als gevangene aan u over’.
Aiol werd diep in zijn hart boos,
toen u zijn spottende opmerking hoorde.
155[regelnummer]
‘Ai, lieve vriend’, zei hij, ‘heb medelijden.
Houd op, moge God u bijstaan.
U zult de man niet bespotten,
die […]
| ||||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||||
Wat vooraf ging. De moslimvorst Mibrien van Panpelune (Pamplona) heeft een bode gestuurd naar koning Lodewijk met een oorlogsverklaring. De afgezant wordt vreselijk mishandeld. Aiol neemt hem in bescherming en verzorgt hem. Als Lodewijk een bode zoekt, die naar Mibrien moet worden gestuurd, biedt Aiol zich aan. Aiol verneemt in Pamplona in het geheim dat de bode van de heerser van Afrika de dochter van Mibrien, Mirabel, wil ontvoeren. Hij grijpt in en ontvoert zelf de moslimschoonheid. Het tweetal wordt ongemerkt achtervolgd door familieleden van Mirabel die haar willen terugveroveren. Het stel wordt overvallen terwijl Aiol slaapt. Mirabel wekt Aiol op tijd, de achtervolgers worden gedood. Door deze heldendaad wint Aiol het hart van Mirabel. Ze wil zich uit liefde voor hem laten dopen. Een pelgrim die op weg is naar de bedevaartsplaats Santiago de Compostela deelt met hen zijn brood. Tijdens de overnachting op het open veld wordt Aiol aangevallen door een reuzenslang die zijn been in zijn bek opslokt. Terwijl Aiol door het ondier wordt aangevallen, wordt Mirabel door een rover ontvoerd. Gelukkig weet Aiol de slang te doden. Mirabel wordt door de rover lastig gevallen. Aiol grijpt in en doodt de belager. * De nepmonniken. Aiol rijdt met Mirabel verder, op zoek naar een herberg. Hij roept God aan om hem naar een plaats te leiden waar hij te eten krijgt. Dan ziet hij een monnik. Hij draagt de gebruikelijke monnikskleding: monnikskap, monnikspij en monnikslaarzen. Hij is tot priester gewijd gezien de grote tonsuur die op zijn kruin is aangebracht. Het is een vlijtig baasje. Hij werkt aan de weg en heeft in zijn hand allerlei gereedschappen: een pikhouweel en een hefboom. Aiol beveelt de geestelijke aan bij God. Ook de monnik antwoordt met een vrome spreuk. Aiol vertelt hem dat hij uit Spanje komt. Verder zegt hij dat hij een dame bij zich heeft die door het rijden vermoeid is. Hij vraag naar een herberg waar ze zouden kunnen overnachten. De monnik vertelt over de abdij in de buurt waar brood, wildbraad en wijn volop aanwezig is. Ze kunnen daar verblijven zolang het hen bevalt, wel een dag of vier, vijf. Aiol is onder de indruk van de vroomheid van de monnik. Hij biedt hem een som geld aan, waarmee hij een maand lang vier arbeiders in dienst kan nemen om aan de weg te werken. Maar de monnik wijst het aanbod af. Het is niet nodig, want de monniken zijn rijk, ze hebben genoeg geld. Hun werk aan de straat is liefdewerk, liefdewerk uit naam van de hemelse God. De monniken wisselen elkaar bij het werk af. Morgen komt er een ander, en daarna de derde en dan weer de vierde. De prior en de abt zien daar op toe. Aiol gaat terug naar de monnik. Hij wijst de geestelijk op een van zijn paarden die hij onderweg heeft buit gemaakt. Hij nodigt de monnik uit het paard te bestijgen. De monnik zou te paard heel gemakkelijk naar in de abdij kunnen rijden. Maar die wijst het voorstel van Aiol gedecideerd van de hand. Toen zij nog in de wereld waren, waren ze ridders. Maar uit liefde voor God hebben ze zich van het aardse afgewend. Bij de priesterwijding, toen hij de tonsuur ontving, heeft hij God beloofd nooit meer een muilezel of een paard, of enige andere viervoeter te bestijgen. | ||||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||||
in sinen rike, hopic wal.Ga naar voetnoot+
160[regelnummer]
Ic heb untheiten stadelikeGa naar voetnoot+
dien groten Got van hemelrike,
dat ic nesal te geinen tiden
noch ors noch peret mer geriden, Ga naar voetnoot+
noch negeiner slachten díír’.Ga naar voetnoot+
165[regelnummer]
‘Vrient’, sprac Aiol, ‘nu nemet híjr
hundert schillinge in dieser male.Ga naar voetnoot+
Dat miede můchdi harde waleGa naar voetnoot+
unthalden viere tembermanGa naar voetnoot+
drie weken ofte meer nochtan’.
170[regelnummer]
Die můnic sprac: ‘Its umbe niet,
dat [gi] mi uwe have biet.
Die termet hi is hude míjn, Ga naar voetnoot+
dat ic van rechte híjr můt síjn.
Ein ander důt híjr morgen vrů.
175[regelnummer]
Dar na die derde, als ic nu dů.
Die prior end di abbet míjnGa naar voetnoot+
nemages niet verlaten síjn.
Nu hecht die ors dar bet dien tome.
Set af die vrouwe bi dien bome,
180[regelnummer]
want or dat rasten nutte were.
Si is vermodet harde sere.
Ic lope vůre, sunder beiden.
Die herberge sal ic gereiden’.Ga naar voetnoot+
Aiol, dů hi vernam die tale,
185[regelnummer]
hi seide: ‘Vrient, gi secget wale’.
Die vrouwe sette hi dar nieder.
Mer curte wile sliep si sieder.Ga naar voetnoot+
Eer si te runkene begunde, Ga naar voetnoot+
Aiol, die viele gůdes cunde,
190[regelnummer]
einen mantel, vielt sachte,
dien hi ůr undert hovet lachte.Ga naar voetnoot+
Die můnec was van ůn gescheiden,
die langer niene wolde beiden.
Hi gienc al scone, dar síít sagen, Ga naar voetnoot+
195[regelnummer]
dar sie under dien bome lagen,
mer dů hi quam ůn uten ougen,
ein ors enmocht em niet ervougen.Ga naar voetnoot+
Van em willic ú openbaren,
dat si ne gene můnke newaren.
200[regelnummer]
Si waren twelef mordenere,
noch vilaíne noch palteniere.Ga naar voetnoot+
Si waren alle wal geborn,
gůde ridder, utercorn.
Ne gien ambagt si el ne cundenGa naar voetnoot+
205[regelnummer]
mer lude doet slan ende wunden.
Ic sal ú secgen wie hi hiet:
Gunbaut, die si hadde verspiet.Ga naar voetnoot+
Ic nen ú die gesellen síjn:
Antelmes ende Bauldewíjn, Ga naar voetnoot+
210[regelnummer]
Amelríjc ende Reínier,
Foucart, Jofroit ende Rozier,
noch was dar Kargris end Alart.
Des elften name was Gerard.
Noch was er ein dat was Cursout.
215[regelnummer]
Ein cůne ridder ende stout,
of hi ein morder niene were.
Hi was or aller over here.
- Dat eme Got geve ungeval! -
Wat hi geboet, si dadent al.
220[regelnummer]
Nu quam Gumbaut gelopen sere.
Dů ůn gesag Cursout, síjn here:
‘Nu secget’, seit hi, ‘her Gunbaut,
gi hebt gewesen in dien walt,
dar [gi] die strate sold bewaren
225[regelnummer]
van luden die dar vůre varen.
Wie harde luttel is noch dere, Ga naar voetnoot+
die gi untwiset hebbetGa naar voetnoot+
[Vertaling]
in Zijn rijk, wat ik vurig hoop.
160[regelnummer]
Ik heb de grote God
van het Hemelrijk vast beloofd,
dat ik nooit en te nimmer
een ros of paard meer zal berijden,
noch een ander soort viervoeter’.
165[regelnummer]
‘Vriend’, sprak Aiol, ‘neem nu hier
honderd schilling aan die in deze beurs zit.
Met dat bedrag kunt u heel goed
vier timmerlieden drie weken
lang in dienst nemen, of zelfs nog langer’.
170[regelnummer]
De monnik antwoordde: ‘Het is zinloos,
dat u mij uw geld aanbiedt.
Ik ben vandaag aan de beurt,
zodat ik met recht en reden hier moet zijn.
Een tweede werkt hier morgenochtend.
175[regelnummer]
Daarna de derde, zoals ik nu doe.
Mijn prior en mijn abt willen niet
dat de plek onbeheerd blijft.
Bind nu die paarden daar met de teugel vast.
Til de dame bij de boom van het paard,
180[regelnummer]
want een rustpauze zou goed voor haar zijn.
Zij is heel erg vermoeid.
Ik loop vooruit, zonder te dralen.
De herberg zal ik in gereedheid brengen’.
Aiol zei, toen hij de woorden hoorde:
185[regelnummer]
‘Vriend, u spreekt verstandige woorden’.
De dame zette hij daar op de grond neer.
Na korte tijd viel ze daarna in slaap.
Voordat ze begon te snurken, legde Aiol,
die tot veel goeds instaat was,
190[regelnummer]
een mantel, die hij voorzichtig had
opgevouwen, onder haar hoofd.
De monnik, die niet langer wilde wachten,
was van hen weggegaan.
Hij liep heel voornaam, zolang Aiol en Mirabel,
195[regelnummer]
die onder de boom lagen, het konden zien,
maar toen hij uit het oog verdwenen was, rende hij
zo hard, dat een paard hem niet bij kon houden.
Over hen wil ik u verklappen,
dat ze helemaal geen monniken waren.
200[regelnummer]
Het waren twaalf moordenaars,
bovendien schurken en landlopers.
Toch waren ze allemaal van edele afkomst,
uitgelezen, voortreffelijke ridders.
Maar ze beheersten geen ander handwerk
205[regelnummer]
dan mensen doodslaan en verwonden.
Ik zal u vertellen hoe hij heette,
die ze bespioneerd had: Gunbaut.
Ik noem u de namen van zijn kameraden:
Anselmus en Boudewijn,
210[regelnummer]
Amelrijk en Reinier,
Foucart, Jofroit en Rogier,
bovendien waren daar Kargris und Alard.
De naam van de elfde luidde Gerard.
Er kwam er ook een bij die Cursout heette.
215[regelnummer]
Hij was een koene en dappere ridder,
als hij geen moordenaar was geweest.
Hij was de hoofdman van alle anderen.
- Moge God hem in het ongeluk storten! -
Wat hij beval, dat voerden ze allemaal uit.
220[regelnummer]
Nu kwam Gumbaut snel aanrennen.
Toen Cursout, zijn heer, hem zag,
riep hij: ‘Zeg op, heer Gunbaut,
u bent in het bos geweest,
waar u de straat in het oog moest houden
225[regelnummer]
in verband met reizigers die daar langs komen.
Wat is er van de roem, die u verspeeld hebt,
nog maar bitter weinig over
| ||||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||||
Wat er verder gebeurde. Aiol en Mirabel zijn de twaalf rovers ontvlucht. Het stel komt in Mongraile aan, waar de kasteelheer Geraume (Geralme) hen gastvrij onderdak biedt. Hij is een neef van Elie, Aiols vader, maar de twee weten niet dat ze bloedverwanten zijn. De kasteelheer organiseert een feestmaaltijd ter ere van de gasten. Hij heeft vier zonen die Aiol hoffelijk bedienen. Ze herstellen Aiols wapenrusting, poetsen zijn pantser en zijn helm op. Geraume deelt Aiol mee dat hij familie van hertog Elie is. Hij kent ook het verhaal over diens verbanning en de negatieve rol die Makaire daarbij speelde. Die nacht logeert Aiol en zijn geliefde op het kasteel. Mirabel trekt door haar schoonheid de aandacht. Aiol kondigt aan dat hij het mooie meisje tot vrouw zal nemen. Bij het afscheid geeft de hoffelijke kasteelheer het paar een mijl geleide. Geralme deelt zijn zoons mee, dat hij ervan overtuigd is dat Aiol een bloedverwant van hem is. Zijn hart zegt het hem duidelijk. Hij bewapent zijn zoons en volgt het paar, bereid om hulp te bieden. * Geraume en zijn zoons. De 12 rovers achtervolgen Aiol en Mirabel. Als eerste rijdt de rover Gonbaus, die de monnik speelde, op het paar af. Mirabel ziet hem als eerste. Aiol valt hem aan, neemt hem gevangen en hangt hem op. Dan verschijnen de andere elf rovers op het toneel. De hoofdman Consaus ontdekt zijn opgehangen kameraad. De rovers achtervolgen Aiol, in woede ontstoken. Die beseft dat hij in groot gevaar verkeert. Hij bidt God om Mirabel te beschermen. Consaus scheldt Aiol van verre al uit: Hij noemt hem hoerenzoon. De misdadigers vallen Aiol tegelijk aan, van voren en van achteren. Tegen deze overmacht moet zelfs de dappere Aiol het onderspit delven. De rovers binden zijn handen en voeten vast en zetten hem op een paard. Dan schiet de kasteelheer Geraume met zijn zoons de geboeide Aiol te hulp. De eerste rover wordt door de burggraaf met zijn lans uit het zadel gestoten. Hij stort dodelijk verwond ter aarde. Daarna grijpt Geraume naar zijn zwaard en slaat de tweede rover, die Aiol gevangen houdt, het hoofd af. De zoons die de dappere daden van hun vader zien, komen nu ook in actie. De rovers worden gevangengenomen of gedood. In de buurt van het slagveld, midden in het bos, treffen ze een door een palissade beschermd kasteeltje aan, een motte. Ooit woonde hier een burggraaf met zijn vrouw, maar die zijn door de schurken vermoord. Er is van de woning slechts een bouwval over. Geraume en Aiol gebruiken de daksparren van de bouwval om een galg te maken. Ze laten de balken aan de staart van hun paarden naar de plaats van executie slepen. De galg wordt opgericht. Omdat de laatste vier gedode moordenaars geen hoofd meer hebben, worden ze aan hun voeten opgeknoopt. Overal op het slagveld liggen delen van de wapenrusting. De buit is voor Geraume en zijn zoons. Nog steeds wil Geraume weten of Aiol met zijn oom Elie verwant is. Maar Aiol blijft erbij: Nooit zal hij het geheim aan een aardse sterveling vertellen voordat hij bij de Franse koning, Lodewijk, is geweest. Wel wil hij het volgende kwijt: Als Geraume hertog Elie bemint, zal hij ook Aiol liefhebben. | ||||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||||
[...l]ichte sal verclagen.
Bet sporen slůgen dů algader,
230[regelnummer]
die viere cnapen end die vader.Ga naar voetnoot+
Si quamen nieder [i]n dat dal,
die vader ind die kinder al,
under die mordenere geslagen,
wat si die ors mochten gedragen.
235[regelnummer]
Gelííc hi stac dien sinen doet.
Noch sagens A[i]ol in dier noet.Ga naar voetnoot+
Geraimes riet an em tehant,
die sine hande dů unbant.
Dů wart Aiol, dů híjt gesach,
240[regelnummer]
noch blider dan men secgen [mac]h.
Die m[ordenere] si dů geviengen
bet haesten [...].
[Te] g[a]der bundens em die hande.
Dat was ůn [l]aster ende scande.
245[regelnummer]
Dar bi dar stůt ein casteel aldeGa naar voetnoot+
besiden buten an dien walde.
Dat hús dat was verwůstet sere.
Da was ein ridder wilen he[r]e,
ein edel man, dien oec die tzagenGa naar voetnoot+
250[regelnummer]
dar had[d]en wilen doet geslagen.
Van deme hús si ave [n]amen
die sparen die ůn [wal] bequamen.Ga naar voetnoot+
Einen bóm [...] bundenGa naar voetnoot+
enboven so si beste cunden.
255[regelnummer]
Aiol [...]
dat si die dilde mordenereGa naar voetnoot+
bestaen ne sůlen ni[e]wet mere.
Die burchgreve tehant begundeGa naar voetnoot+
te spreken, a[ls] hi wale cunde.
260[regelnummer]
‘Vernemet, edele junchere,
ic bi[n] dur ú gemudet sere.Ga naar voetnoot+
Ic sal ú vragen eine tale,
d[ie] secget mi, so důdi wale.
Dat ú Got můte benedien.
265[regelnummer]
Waer af bekennedi Helyen?
Nu secget uppe [...]e daet, Ga naar voetnoot+
of gi dien hertoch iet bestaet.Ga naar voetnoot+
Dar [...w]arheit af’.
Aiol em antworde d[ů] gaf:
270[regelnummer]
‘Des sůldi, here, mi verdragen.Ga naar voetnoot+
Ine sa[l niemen] dar af gesagen, Ga naar voetnoot+
wat mi dat scadet ochte vrům[e],
ér ic tUrliens wieder cůme,
dar ic dien coning[e] vercunde
275[regelnummer]
die bodescap bet minen munde.Ga naar voetnoot+
So w[il] ic ú vorwaer geloven,
in Got, die wůnet híjr enboven,
mínnedi dien hertoge iet,
sone můgedi m[i] haten niet’.
280[regelnummer]
Geraímes sprac: ‘So mi dat leven,
ine sal ú nimmer meer begeven,
eer wi tŮrl[iens ...]
[Vertaling]
[…]licht beschuldigen zal.
Met de sporen dreven de vier jongemannen
230[regelnummer]
en de vader toen hun paarden aan.
Ze reden het dal in,
de vader en al zijn zoons,
zo snel de paarden hen konden dragen
en kwamen tussen de moordenaars terecht.
235[regelnummer]
De vader stak direct zijn tegenstander dood. Ze
zagen dat Aiol nog steeds in moeilijkheden was.
Geraimes reed direct op hem af en
bevrijdde zijn handen van de boeien.
Toen Aiol dat zag, werd hij nog vrolijker
240[regelnummer]
dan men met woorden zeggen kan.
De moordenaars namen ze daarna snel
gevangen […].
Ze deden hen handboeien aan.
Dat was voor hen smadelijk en onterend.
245[regelnummer]
In de buurt, aan de rand van het bos,
stond een oude burcht.
Het woongedeelte was ernstig verwoest.
Daar was een ridder vroeger burchtheer geweest,
een edelman, die de ellendelingen
250[regelnummer]
eerder al doodgeslagen hadden.
Van het huis namen Aiol en Geraime
de daksparren af die hen deugdelijk leken.
Aan een boom […] bonden
zo hoog ze maar konden.
255[regelnummer]
Aiol […]
dat de gemene moordenaars
hen nooit meer zullen aanvallen.
De burchtgraaf begon onmiddellijk
te spreken, wat hij perfect kon.
260[regelnummer]
‘Luister, edele jongeman,
ik heb om u heel wat afgepeinsd.
Ik zal u om informatie vragen,
geef die mij, daar doet u goed aan.
Moge God u zegenen.
265[regelnummer]
Waarvan kent u Elie?
Zeg mij naar waarheid,
of u soms met de hertog verwant bent.
Daarover zeg de waarheid […]’.
Aiol gaf hem toen ten antwoord:
270[regelnummer]
‘Dat moet u, heer, van mij niet vragen.
Ik zal daarover niemand iets zeggen,
of ik er nu nadeel of voordeel van ondervind,
voordat ik naar Orléans terugkeer,
waar ik de koning met mijn eigen mond
275[regelnummer]
de informatie zal verstrekken.
Zoveel wil ik u naar waarheid verzekeren,
bij God, die hierboven in de Hemel woont,
dat u, als u de hertog maar enigszins lief hebt,
mij niet kunt haten’.
280[regelnummer]
Geraimes zei: ‘Bij mijn leven,
ik zal u nooit en te nimmer verlaten,
voordat we in Orléans […]
| ||||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||||
* Aiol eist zijn leenbezit terug. Aiol wordt aan het hof van koning Lodewijk ontvangen. Nog steeds weet de vorst niet dat Aiol zijn neef is. Aiol spreekt staande op een hoge tafel de baronnen toe. Het zijn Fransen, Bourgondiërs, Alemannen en Beieren. Hij verzoekt de baronnen hem te helpen bij zijn verzoek aan Lodewijk. Aiol is immers de leenman van de koning en heeft recht op zijn leengebieden. De koning, die dit hoort, vervult de bede. Ter bevestiging van zijn belofte neemt de koning de handschoen, die een bisschop toebehoort. Nog steeds weet die koning niet dat hij met zijn neef te maken heeft. Aiol somt de gebieden op die hij opeist. Dan vertelt hij wie hij is: de zoon van hertog Elie. | ||||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||||
[...] berne.
Der coninc sprac: ‘Entrouwen, gerne.
285[regelnummer]
Mer umbe so gedane saken
endarf men niet groet bidden maken,
want ic ú over al gedingeGa naar voetnoot+
sal [ge]ven gůden vingelinge: Ga naar voetnoot+
dri gůde castiel in Alv[er]ne,
290[regelnummer]
of gi si nemen willet gerne’.
Aiol hi sprac te [...]
Ůrliens end dat hertochrike
suldi mi geven algelike,
Cremonihe, Azůr end Avalůn,
295[regelnummer]
dar tů Plasence ende Machůn, Ga naar voetnoot+
Lengiers, Ditsun end Hostůn.
[D]at lant suldi uns hebben důn
van Karles cruce [L]odenreneGa naar voetnoot+
end Burgunien al gemene.
300[regelnummer]
Ein [d]eel suldi mi sekerlikeGa naar voetnoot+
des landes geven in Vranc[ri]ke.
Dur cleine dinc en sůle wiGa naar voetnoot+
gesceiden niet, ic [e]nde gi.
Mer want gi síjt ein coninc here,
305[regelnummer]
so sal [...]
[Vertaling]
[…]
De koning zei: ‘Voorwaar, heel graag.
285[regelnummer]
Maar voor dergelijke zaken
hoeft men niet zo’n dringend verzoek te doen,
want ik zal u zonder enige rechtsstrijd
goede ringen schenken:
drie goede burchten in de Auvergne,
290[regelnummer]
als het u belieft ze te aanvaarden’.
Aoil zei tegen […]
Orléans en het hertogdom
zult u me eveneens geven,
Cremona, Auxerre, Avalons
295[regelnummer]
en ook Piacenza en Mâcon,
Langres, Dyon und Autun.
Ook zult u ons van Karels erfgoed
Lotharingen en geheel
Bourgondië schenken.
300[regelnummer]
Een gedeelte van het land in Frankrijk
zult u mij met zekerheid geven.
Om kleinigheden zullen we niet
uit elkaar gaan, u en ik.
Maar omdat u een edele koning bent,
305[regelnummer]
zal […].
| ||||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||||
Lusiane, de nicht van Aiol. Aiol wordt in Orléans door burgers en kinderen bespot. De wijze gravin Ysabel, zuster van Lodewijk en Avisse, ziet het vanuit haar raam gebeuren en krijgt medelijden met de knappe ridder. Ook haar dochter Lusiane heeft geen goed woord voor de spotters over. Ze vindt het gedrag kinderlijk en gemeen. Ze leidt de jongeman op wie ze smoor verliefd is, naar haar huis. In de nacht probeert Lusiane Aiol te verleiden. Maar Aiol gaat niet op haar avances in. De geweigerde Lusiane heeft last van liefdesverdriet. | ||||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||||
*Lusiane jaloers op Mirabel. Aan het hof krijgt Aiol opnieuw met zijn nicht Lusiane te maken. Aiol kent nu de familierelatie. Hij stelt aan de koning voor om haar aan een rijke heer uit te huwelijken. Hijzelf komt als familielid niet als geliefde in aanmerking. Lusiane, die in haar jaloersheid aanvankelijk Mirabel bespot, verzoent zich met haar. Lusiane wordt slechts één keer in de fragmenten genoemd. Vgl. 310: ‘Mer Luciane si verlůch…’ | ||||||||||||
[pagina 63]
| ||||||||||||
manne, dat war ungelaech.Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
Si is míjn nichte, ic [b]en ůr maech.Ga naar voetnoot+
Gi sůlt ůr geven sůlken here, Ga naar voetnoot+
die [h]óch is, dies gi hebbet ere‘.
310[regelnummer]
Mer Luciane si verlůchGa naar voetnoot+
[Vertaling]
[…] man, dat zou bitter zijn.
Ze is mijn nicht, ik ben haar bloedverwant.
U moet haar een echtgenoot geven,
die van hoge geboorte is, met wie u eer inlegt’.
310[regelnummer]
Maar Luciane barstte in lachen uit
| ||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||
* Elies eer hersteld. Aiol vraagt zijn ouders (hertog Elie en vrouwe Avisse) naar Orléans te komen om zich met de koning te verzoenen. In Orléans aangekomen gaat Elie naar de kerk van het Heilige Kruis om tot God te bidden en Hem aan te roepen. Daar ontmoet hij koning Louis die vriendelijke woorden tot hem spreekt. Er vindt een algemene verzoening plaats. De koning schenkt de hertog zijn land en al zijn erfgoederen terug. Elie wordt tot seneschal over het rijk benoemd. (In het Frans vindt er bij de kerk geen ontmoeting tussen vader en zoon plaats, wel tussen de koning en de hertog). | ||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||
[...] vernam,
dat hi q[uam ...
...] secgen wat hi ded[e.
...]
ant heilich cruce [...Ga naar voetnoot+
315[regelnummer]
...] hi gebat.
Aiol, síjn [...
...] minnentlike grů[te
...]
‘Sůte sůn, gi hebbet [...
...] ere.
320[regelnummer]
Gelovet si Got [...
...] wieder důt.Ga naar voetnoot+
Míjn [...
...] hi seide: ‘Sůte hereGa naar voetnoot+
[.. r]ouweden so men [...Ga naar voetnoot+
325[regelnummer]
...]en coninc mere
[...
..] siekerheit die [...Ga naar voetnoot+
...]en untvaen.
die [...
... coni]nc seide: ‘Sem míjn [...
330[regelnummer]
...]edan.’
Si quamen al [...
...]heit tehant’.
Also [...
...] coninc eer hi dan [...
335[regelnummer]
...] liede.
Die barune [...]Ga naar voetnoot+
[Vertaling]
Elie reed zo lang totdat hij zag,
dat hij in Orléans was aangekomen.
Ik zal u zeggen wat hij deed.
[…]
Hij ging naar de kerk van het Heilige Kruis
315[regelnummer]
en begon ootmoedig te bidden.
Aiol, zijn zoon, ging hem tegemoet
en groette hem liefdevol […]
…]
‘Lieve zoon, u hebt […]
[…] eer.
320[regelnummer]
Geprezen zij God […],
[…] teruggeeft.
Mijn kind […].
Aiol zei: ‘Lieve heer […]
[…] treurde zo men […]
325[regelnummer]
[…] beroemde koning
[…]
Hij gaf plechtig […] de garantie,
die het graag in ontvangst nam.
[…]
De koning zei: ‘Bij mijn eer,
330[regelnummer]
…] gedaan‘.
Ze kwamen allen […]
‘Ik geef direct mijn woord’.
Zo […]
[…] koning voordat hij […]
335[regelnummer]
[…] mensen.
De baronnen
| ||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||
Aiol trouwt met Mirabel. Het huwelijk tussen Aiol en Mirabel wordt door de bisschop van Reims ingezegend. Ook koning Lodewijk woont de plechtigheid bij. Tijdens het bruiloftsfeest overvalt de booswicht Makaire met wel dertigduizend man de feestgangers. Er ontstaat een felle strijd tussen de aanhangers van de koning, de Fransen en de mannen van Makaire, de Bourgondiërs. De strijd tussen de partijen wordt in detail beschreven. * Felle strijd tussen Fransen en Bourgondiërs. Makaire gaat op Jofroi af, die in Orléans geboren is. Hij is een hooggeplaatste heer, de seneschal van de koning. Makaire steekt het koude ijzer midden door het hart van zijn opponent. Joserans de Paris ziet dat zijn bloedverwant gedood is. Hij rijdt naar Bevon de Viane en doorboort hem met zijn speer zodat hij bloedend neervalt. Manasier (Manessie), een vriend van Makaire, ziet dat zijn broer Beuve de Vienne sneuvelt. Hij doodt de moordenaar Jocerans door zijn speer midden in diens lijf te steken. Dodelijk gewond valt de getroffene ruggelings op de grond. | ||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||
[...] ane
- die was Makaris [...-Ga naar voetnoot+
...] ter erden lach.
340[regelnummer]
Des was [...
..] stolte brůder Manasi[erGa naar voetnoot+
...]
Hi seide: ‘Wilt hi míjn i[....
...] hene scheiden’.
Hi slůch [...
345[regelnummer]
..] riet hi steken Jocerant.Ga naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
[...] end dore.
Dat spere qu[am ...
...]derhalf van blůde roe[t].
Manasier slůch echt [...
350[regelnummer]
...] ende harde toren
[...] verlois.
Dar riet hi st[...
...] die wapen niene doch[ten].Ga naar voetnoot+
[...] mochte
355[regelnummer]
dar hi wel sere [...
...] greve van Senlíjs.Ga naar voetnoot+
[...
...] můíde sere dat hijt sach,
[...]der lach.
Hi slůch bet spore[n ...
360[regelnummer]
... Ma]nasier becande.
Dur al di[e ...]
stac híjn of als it war ein [...Ga naar voetnoot+
...] erden nieder.
Síjn teiken [...
365[regelnummer]
...] in si bet mannes hant.
[Vertaling]
Jocerant van Parijs
stak Beven van Viane van zijn paard.
- die was een vriend van Makaire -
zodat hij dood op de grond viel.
340[regelnummer]
Daarover was zijn
dappere broer Manasier heel verdrietig.
[…]
Hij zei: ‘Wil hij mijn […]
[…] heengaan‘.
Hij gaf zijn paard de sporen.
345[regelnummer]
Toen reed hij op Jocerant af om hem te steken.
Hij stak hem dwars door zijn lijf.
De speer kwam er van achteren weer uit.
[…] rood van het bloed.
Manasier sloeg daarna […]
350[regelnummer]
[…] en veel verdriet
[…] verloor.
Daarheen reed hij […]
[…] de wapens niet deugden.
[…] kon
355[regelnummer]
waar hij wel zeer […]
[…] graaf van Senlijs.
[…]
Het deed hem veel verdriet toen hij zag,
dat zijn vriend op de grond lag.
Hij gaf zijn paard de sporen
360[regelnummer]
toen hij Manasier ontdekte.
Door alle maliën
stak hij hem neer alsof het een […] was.
[…] op de grond neer.
Zijn wapenteken […]
365[regelnummer]
[…] met krachtige hand.
| ||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||
* Koning Lodewijk mengt zich in de strijd. De koning gaat op Oedon le Borgengon af. Hij doodt hem en plant het speerijzer en het overwinningsvaantje op zijn lichaam. De broer van Oedon, Garin de Monloon, neemt wraak en slaat de koning en zijn paard neer. Lodewijk springt op, trekt zijn zwaard en verdedigt zich met zijn schild. Aiol ziet dat de koning in het nauw is gebracht. Hij haalt goede wapens in de legertent en bestijgt zijn paard. Hij vernielt het rugpantser van Gerin, steekt zijn speer tussen de schouderdelen van het kapotte pantser. De vijand stort dodelijk gewond in het gras. De strijd loopt slecht af. Makaire van Lausanne weet het bruidspaar gevangen te nemen. In Lausanne laat hij het paar in een donkere kerker werpen. | ||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||
Die rike coninc van [...Ga naar voetnoot+
...]ant Karlun.
Hi stac Ůden [...Ga naar voetnoot+
.. d]en schilt dien hi dar [...
370[regelnummer]
...]vůchGa naar voetnoot+
dat em dat spere [...Ga naar voetnoot+
...]it mochte langen
dur [...]
end dur dien líjf alto [...
375[regelnummer]
... qu]am gevlogen.
Doet uter [...
...]t harde gram GaríjnGa naar voetnoot+
[...] síjn.
Síjn ors hi dů bet spo[ren ...
380[regelnummer]
...]n quam.
Síjn spere vůr [...
...] uppen schilt.Ga naar voetnoot+
Síjn halsberg [...Ga naar voetnoot+
...] dar up wieder stůt.Ga naar voetnoot+
385[regelnummer]
[...] wan
dat hi die appel wa[...Ga naar voetnoot+
...]m weren wolde.
So wien [...]
bet einen slage mocht [...
390[regelnummer]
...]et genesen.
Hi můste dót [...
...] einen barůne
quam uter [...
...]t alshi wesen solde,
395[regelnummer]
nog [...] wolde.
Dů hi den coninc [...Ga naar voetnoot+
...]am in sinen můt.
Síjn ors [...]
[Vertaling]
[…] verwant met Karel.
Hij stak Oeden van Bourgondië met zijn speer
door het schild, dat hij daar voor zich hield.
370[regelnummer]
[…]
dat hem de speer […]
[…] kon reiken
door […]
en ook door zijn lichaam.
375[regelnummer]
[….] kwam aangevlogen.
Dood uit […]
…] zeer boos Garijn
[…] zijn.
Zijn paard gaf hij daarna de sporen […]
380[regelnummer]
[…] kwam.
Zijn speer ging […]
[…] op het schild.
Zijn halsberg […]
[…] ketste erop af.
385[regelnummer]
[…]
dat hij de appel van zijn zwaard
[…] zich wilde verdedigen.
Wie […]
met een slag kon […]
390[regelnummer]
niet in leven blijven.
Hij moest sterven […]
[…] een baron
kwam uit […]
[…] zoals hij zijn moest,
395[regelnummer]
noch […] wilde.
Toen hij de koning […]
kwam] hem tegemoet.
Zijn paard […]
| ||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||
* Elies maaltijd. Aiols vader, de oude, verzwakte Elie, wil zijn zoon redden. Hij herinnert zich een voorval. Toen zijn lievelingspaard Marchegai door vermoeienissen ernstig verzwakt was, gebeurde er een wonder. Na het eten van een flinke portie haver hervond het dier zijn krachten. Elie besluit dit procedé te volgen en een flinke maaltijd tot zich te nemen. Hij vraagt zijn kamerheren zijn wapens, beenbeschermers en schoenen te brengen, hem uit het bed te tillen en hem vervolgens eten te brengen. Aldus geschiedt. De heren zetten twee broodjes op tafel, de grote schouder van een everzwijn, gevogelte en vele soorten wijn. Daarna gaat Elie aan tafel. Hij doet zich rijkelijk tegoed. Jonge ridders maken grappen over de eetlust van de oude heer Elie: Bij God, moet je zien hoeveel die man eet. Vier ridders zouden aan die hoeveelheid genoeg hebben. | ||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||
[...] sal [...]en.[...] ůte [...] mi [..]
..]ere.[..] [...]nni [..] [...]rges [...]ne d[..]
[...] gien[c]
[...] dru[t]saten, Ga naar voetnoot+
400[regelnummer]
dat hi em brachte dat hi ate.
Hi seide: ‘Dat sa[l] síjn gedaen’.
Helie die gienc sitten saenGa naar voetnoot+
ter hogen tafelen bet dien, Ga naar voetnoot+
dat eme dar vor ne was geschien
405[regelnummer]
in langen tiden, dat is waer.
Des was irgangen viertien jar.
Men lachte vor em dar [ein] broet.
Dat wa[s] eine semele groet.Ga naar voetnoot+
Van einen hirte men dů brach[te]
410[regelnummer]
- dien men oec vor Helyen lachte -
dien vetten cemb[re] wal gebraden, Ga naar voetnoot+
bet drogen pepere bescaden.
Die d[ru]tsate vor eme boet
noch eine sculder die was gro[et]
415[regelnummer]
van einen groten wilden swíne
end einen grote[n] nap bet wine.
Dar was ein sestier in gemeten.Ga naar voetnoot+
Noch quam em dar hi was geseten
ein mich[e]l de[el] [...]
[Vertaling]
[…]
[…] ging
[…] drossaard,
400[regelnummer]
dat hij hem eten bracht.
Hij antwoordde: ‘Dat wordt gedaan’.
Elie ging toen snel aan
de hoge tafel zitten,
wat daarvoor lange tijd
405[regelnummer]
niet was gebeurd, voorwaar.
Veertien jaren waren intussen verstreken.
Men legde een brood voor hem op tafel neer.
Dat was een groot zemelbrood.
Van een hert bracht men daarna
410[regelnummer]
- dat zette men ook voor Elie op tafel -
het goed gebraden, vette lendenstuk,
dat met droge peper bestrooid was.
De drossaard legde bovendien
voor hem op tafel een forse schouder
415[regelnummer]
van een groot wild zwijn
en zette een grote beker met wijn neer.
De beker was met een zesde liter gevuld.
Verder bracht men naar de plek waar hij aan tafel
zat een groot stuk
| ||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||
* De oefenpop. De oude Elie voelt zich door de maaltijd gesterkt. Maar hij wil de proef op de som nemen. Hij vraagt aan zijn zwager Lodewijk een gunst. Zou Lodewijk voor hem een draaibare oefenpop (vgl. F, v. 8639: ‘une quintaine’) willen laten maken? Hij zou daarop zijn krachten kunnen beproeven. Lodewijk deed zoals zijn zwager heeft gevraagd. Buiten de stad wordt een ‘quintaine’ opgesteld. De oude Elie geeft het mechaniek zo’n geweldige klap dat de paal met pop en al omvalt. De ridders die het zien staan versteld, wat een kracht. Niemand in de hele christenheid zou in een gevecht tegen zo’n stoot standhouden. Lodewijk belooft dat hij al zijn ridders uit het rijk zal mobiliseren om Aiol te bevrijden. | ||||||||||||
[pagina 73]
| ||||||||||||
[…]
420[regelnummer]
Elye gienc em altehant
in ein palas aldar hi vantGa naar voetnoot+
sitten Lowíjs dien coninc gůde,
bevaen te groten irren můde, Ga naar voetnoot+
die ůn doch minnintlike [u]ntvienc.
425[regelnummer]
Helye bi em sitten gienc.
Hi seide: ‘Coninc, [g]rote here,
its recht dat ic ú danke sere
der groter [eren] ende genaden,
die gi Aiol haddet beraden.Ga naar voetnoot+
430[regelnummer]
Ic [dar] ú bidden eine sake?
Eine quintaine laet mi maken.Ga naar voetnoot+
Ic wille průven wie ic můge,
of ic ten wapenen noch důge’.
Die coninc seide: ‘Swager míjn,
435[regelnummer]
dat [g]i gebiedet dat můt síjn’.
Hi dede maken die quin[t]a[in]e
buten der stat, up einen plaine.
Helie liet hi altehant
dar brengen al síjn atchemant.Ga naar voetnoot+
[Vertaling]
[…]
420[regelnummer]
Elie ging onmiddellijk
naar een zaal waar hij
de edele koning Lodewijk aantrof,
die in zijn hart zeer verbolgen was,
maar die hem toch vriendelijk ontving.
425[regelnummer]
Elie ging bij hem zitten.
Hij zei: ‘Koning, grote heer,
met recht dank ik u hartelijk
voor de grote eer en de genade,
die u aan Aiol bewezen hebt.
430[regelnummer]
Mag ik u om een ding verzoeken?
Laat voor mij een oefenpop gereed maken.
Ik wil testen waartoe ik in staat ben,
of ik voor het wapenhandwerk nog deug’.
De koning zei: ‘Beste zwager,
435[regelnummer]
wat u beveelt dat moet gebeuren’.
Hij liet de oefenpop gereed maken
buiten de stad, op een open veld.
Elie liet hij onmiddellijk
zijn hele wapenrusting brengen.
| ||||||||||||
[pagina 74]
| ||||||||||||
* De laffe Lombard. Koning Lodewijk belegert Lausanne om Makaire te dwingen Aiol en Mirabel vrij te laten. Er vinden onderhandelingen plaats. Makaire stuurt als afgezant een zekere Gwineot. Deze ridder is een Lombard (een Italiaan uit het Noorden), die niet veel van wapens afweet. De kerel wordt door de koning Lodewijk voor gek gezet. Vooral de eetgewoontes van de Lombard moeten het ontgelden. Wat zal hij heerlijk gegeten hebben van muizen en ratten die op het menu staan. De Lombard spreekt beledigende woorden aan het adres van de Bretonnen. Hervieu, die zich in zijn eer aangetast voelt, stoot de Lombard uit het zadel. Hulpeloos ligt de kerel op de grond. Hervieu beveelt hem dat hij zijn paard weer moet bestijgen om dan het gevecht voort te zetten. De laffe Lombard hoort de woorden wel, maar zegt geen boe of bah. Hij houdt zich liever dood. Hervieu grijpt hem in zijn baard, aan de rechter wang, en trekt hem naar de grond, zoals men dat bij een dwaas doet. Hij geeft hem over aan Lodewijk die hem naar Soison laat brengen. Daar wordt hij in de gevangenis geworpen. Hij zal pas vrij komen tegen een flink losgeld. | ||||||||||||
[pagina 75]
| ||||||||||||
‘Ovelscalc, dat di Got schendeGa naar voetnoot+
end di al ungeval tů sende.Ga naar voetnoot+
Die felheit is ein deel gewroken, Ga naar voetnoot+
die du hůde uns hees gesproken’.Ga naar voetnoot+
445[regelnummer]
Hellewijn dů hi versach, Ga naar voetnoot+
dat Gwineot dar nieder lach,
‘Stant up, ai lecker’, seit hi, ‘drade‘.Ga naar voetnoot+
Dat di Got ungeval berade.
Ním dine wapen, laet uns riden
450[regelnummer]
te gader an die place striden’.
Die Lombart hi vernam die tale,
die hi ům tů sprac harde wale,
mer hine seide nien noch ja.Ga naar voetnoot+
Hellewíjn was van torne ga.
455[regelnummer]
In sinen munt hi ůne slůchGa naar voetnoot+
die hant ende bet ungevůg
hůf hine van der erden ho.Ga naar voetnoot+
Bet torne dans hi ůne so, Ga naar voetnoot+
dat ůn die winster lippe reit.Ga naar voetnoot+
460[regelnummer]
Dat vleisch van sinen tanden spleit,
so dat men harde wal van dien
al sine tande mochte sien.
Dien coninge gaf hine gevaen, Ga naar voetnoot+
die ůne dede senden haen
465[regelnummer]
in sine stat al te Sessůn.Ga naar voetnoot+
Dar hiet hine in dien kerker důn.
Al dus so lach hi tů Sessůne
al went die coninc te rantzůneGa naar voetnoot+Ga naar voetnoot+
vor sinen líjf van roden goldeGa naar voetnoot+
470[regelnummer]
síjn evenwech genemen wolde.Ga naar voetnoot+
[Vertaling]
440[regelnummer]
[…] behandelt hem vol minachting.
‘Grote schoft, moge God je schande
berokkenen en je met ongeluk overladen.
De laaghartigheid waarmee je heden tegen ons
hebt gesproken, is voor een deel gewroken’.
445[regelnummer]
Toen Hellewijn zag,
dat Gwineot op de grond lag,
zei hij: ‘Ai, smulpaap, sta vlug op.
Moge God je in het ongeluk storten.
Neem je wapens en laten we samen
450[regelnummer]
naar het open veld rijden, om daar te strijden’.
De Lombard verstond de woorden, die
Hellewijn tegen hem sprak, heel goed,
maar hij zei geen boe of bah terug.
Hellewijn was opvliegend van karakter.
455[regelnummer]
Hij duwde zijn hand in de mond van de
Lombard en tilde hij hem met geweld
van de grond omhoog.
Toornig sleepte hij hem zo weg,
zodat zijn onderlip inscheurde.
460[regelnummer]
Het tandvlees barstte open,
zodat men daardoor zeer duidelijk
al zijn tanden kon zien liggen.
Hij droeg hem als gevangene
aan de koning over, die hem
465[regelnummer]
naar de stad Soison liet brengen.
Hij beval hem daar gevangen te zetten.
Zo zat hij opgesloten in Soison
totdat de koning als losgeld
voor zijn lijfsbehoud zijn gewicht
470[regelnummer]
in rood goud zou willen aanvaarden.
| ||||||||||||
[pagina 76]
| ||||||||||||
* Opnieuw een bloedbad. De strijd tussen Fransen en Bourgondiërs ontbrandt opnieuw. Het wordt een groot bloedbad. Nu werpt zich ook Makaire in de strijd. Hij heeft het eerst op Godefroi voorzien, de seneschal van Lodewijk. Die moet het met de dood bekopen, want Makaire steekt hem onmiddellijk met zijn lans dood. Hervieu, die Guinehot heeft gedood, slaat het schild en de halsberg van de sterke Morin de Plaisence in stukken en steekt hem zijn lans door het lichaam, zodat hij dood van zijn paard stort. Maar dan ziet Makaire zijn aartsvijand, hertog Elie. De oude ridder is (na zijn versterkende maaltijd!) een vervaarlijke tegenstander. Hij slaat met zijn zwaard zo hard op Makaires schild dat de bloemversiering en de edelstenen eruit vallen. Het stalen hoofdkapje (‘coife’) onder de helm baat hem geen snars. De oude hertog snijdt een vlees stuk van zijn gezicht af; de wond dringt door tot op het bot. Makaire, die denkt dodelijk verwond te zijn, vlucht Lausanne in. Daarna begint het vijfjarige beleg van de stad. | ||||||||||||
[pagina 77]
| ||||||||||||
Die Burgunihune du tehant
bet sporen quamen út gerant.
Frantsoise untviengen si bet nide.
Dar mochte men in dien gestride
475[regelnummer]
menegen schacht hebben [síen] croken, Ga naar voetnoot+
menegen [halsberg] dur gebroken,
menegen man in elke side
dar nieder licgen in dien stride.
Groet was die puntianz ende rike.Ga naar voetnoot+
480[regelnummer]
Die stríjt vergaderde rikelike.Ga naar voetnoot+
Nu quam Makaris út vermeten.Ga naar voetnoot+
Gewapent up ein ors geseten
na sinen wille rikelike.
Hi quam gerant vermetenlike
485[regelnummer]
dar hi die Frantsoise sach riden.
Dar stac hi so van unser sidenGa naar voetnoot+
Gwinerei bet sinen scachte, Ga naar voetnoot+
dat hine doet ter erden lachte.Ga naar voetnoot+
Dat moide sere einen barune, Ga naar voetnoot+
490[regelnummer]
dat was Bertram van Sessune.Ga naar voetnoot+
Bertram was rouwich dů hi sach,
dat Gwinerei dar nieder lach.
Síjn ors hi bet dien sporen slůg.
Dat liep na sinen wille genůch.
495[regelnummer]
Galtier van Munbardun hi stac, Ga naar voetnoot+
die wapen hi ům důre brac.
Dur sinen líjf stac hi dien scacht
al tů der hant bet sulker cracht, Ga naar voetnoot+
dat hi ter erden doet gelach, Ga naar voetnoot+
500[regelnummer]
dart menich ridder ane sach.
Hellewíjn bet sporen slůgGa naar voetnoot+
síjn ors, dat ůn wel balde drůch.
Van Plasence stac hi MoriseGa naar voetnoot+
dur sinen schilt wel a dívíseGa naar voetnoot+
505[regelnummer]
ende dur al síjn atzemantGa naar voetnoot+
stac hine doet al tů der hant.
Creihieren hi begunde saen: Ga naar voetnoot+
‘Die Burgunihune síjn untdaen!‘ Ga naar voetnoot+
Nu quam Makaris tů gerant.
510[regelnummer]
Dat hi ten ewen si gescant; Ga naar voetnoot+
Got můtene vermaledien.
Nu riet hi sůken dar Elyen,
die[n] was [hi] vient an dien doet.
Elie quam bet forcen groet
515[regelnummer]
dar si sich beide wal becanden.
Bet cragte si te gader randen.
Die schilde wurden gar terant, Ga naar voetnoot+
die spere braken tů der hant.Ga naar voetnoot+
Die stucke wurpen si dar nieder.
520[regelnummer]
Die scarpe swert si tůgen sieder.Ga naar voetnoot+
Si werden sich als síjs bedorten, Ga naar voetnoot+
want si sich underlingen vorten.Ga naar voetnoot+
Elye slůch Makaris dů
up sinen helm en boven hů,
525[regelnummer]
dat ům die cirkel quam gevallenGa naar voetnoot+
ter erden bet dien blůmen allen.Ga naar voetnoot+
So groten slach hi ůme gaf, Ga naar voetnoot+
dat hi ům undern ougen af
dat vleisch al van dien beine slůch
530[regelnummer]
bet sinen swerde dat hi drůch.
Makaris hi vlo dur die noet.Ga naar voetnoot+
Hi waende síjn gewunt terdoet.
Makaris vlo dů ům was cunt,
dat hi ten stride was gewunt.Ga naar voetnoot+
535[regelnummer]
Bet ůme vluen Burgunihůne, Ga naar voetnoot+
die ům ne píjnden meer te důneGa naar voetnoot+
batalihe in einen maende sieder.
Want ům frantsoise waren wieder, Ga naar voetnoot+
so waer so si te velde quamen,
540[regelnummer]
des si wel dicke scade namen.
Frantsoise stichten harde schiere
umb ůre marke burge viere.
Sent dúrde víjf jaer ende bat
ůr geseet umbe die stat, Ga naar voetnoot+
545[regelnummer]
eer si der stunden ie begunnenGa naar voetnoot+
dat si si bet gewalt gewunnen.
[Vertaling]
hun paarden aansporend uit de stad gereden.
Vol haat wachtten de Fransen hen op.
Daar kon men zien dat in de strijd
475[regelnummer]
veel schachten omgeknikt,
veel halsbergen doorstoken waren,
en dat veel mannen van allebei de partijen
in de strijd gevallen waren.
Groot en machtig was het gevecht.
480[regelnummer]
Velen mengden zich in het strijdgewoel.
Nu kwam Makaire vol bravoure de stad uit.
Hij zat gewapend, met veel pracht en praal
op zijn paard, zoals hij dat wenste.
Hij galoppeerde vol eigendunk naar de plek
485[regelnummer]
waar hij de Fransen zag rijden.
Daar stak hij Gwinerei, die van onze kant was,
zodanig met zijn speer, dat
hij hem dood ter aarde deed storten.
Dat deed een baron heel veel verdriet,
490[regelnummer]
dat was Bertram von Soison.
Bertram was bedroefd toen hij zag,
dat Gwinerei dood op de grond lag.
Hij gaf zijn paard de sporen.
Dat draafde snel, zoals hij dat wilde.
495[regelnummer]
Galtier van Munbardun gaf hij zo’n stoot,
dat hij hem dwars door zijn wapenrusting stak.
Hij stak de speer meteen
dwars door diens lijf, en wel met zo’n kracht,
dat hij dood op de grond bleef liggen;
500[regelnummer]
veel ridders waren er daar getuige van.
Hellewijn gaf zijn paard, dat hem
snel voortdroeg, de sporen.
Maurits van Piacenza stak hij precies
door het wapenteken van zijn schild
505[regelnummer]
en door zijn hele wapenrusting.
Hij stak hem direct dood.
Hij begon vlug te roepen:
‘De Bourgondiërs zijn in verwarring!‘
Nu kwam Makaire op zijn paard aangestormd.
510[regelnummer]
Dat hij voor eeuwig te gronde worde gericht;
moge God hem vervloeken.
Nu reed hij daar rond, op zoek naar Elie,
die zijn doodsvijand was.
Elie kwam met grote kracht aanrijden;
515[regelnummer]
ze herkenden elkaar daar heel goed.
Krachtig reden ze op elkaar in.
De schilden werden totaal verbrijzeld,
de speren braken onmiddellijk.
De stukken gooiden ze op de grond.
520[regelnummer]
Daarna trokken ze de scherpe zwaarden.
Ze verdedigden zich als dat nodig was,
want ze vreesden elkaar.
Elie sloeg Makaire toen
op zijn helm, er bovenop,
525[regelnummer]
zodat zijn helmband met bloemversiering
en al op de grond belandde.
Zo krachtig was de slag die Elie hem
met het zwaard, dat hij hanteerde, toebracht,
dat hij het vlees onder zijn ogen
530[regelnummer]
tot op het bot van zijn wangen wegsloeg.
In doodsnood vluchtte Makaire.
Hij dacht dodelijk gewond te zijn.
Makaire vluchtte toen hij inzag,
dat hij heel ernstig gewond was.
535[regelnummer]
Samen met hem vluchtten de Bourgondiërs,
die zich daarna een maand lang het leed
niet wilden aandoen om ten strijde te trekken.
Want ze waren de Fransen vijandig gezind, omdat ze,
waar ze ook maar op het slagveld tegen hen vochten,
540[regelnummer]
daarbij heel vaak verlies leden.
De Fransen bouwden heel vlug
rond hun gebied vier burchten.
Daarna duurde hun beleg van de stad
vijf jaar en langer,
545[regelnummer]
voordat zij de tijd rijp achtten
om de stad met geweld in te nemen.
| ||||||||||||
[pagina 78]
| ||||||||||||
* Mirabel baart een tweeling. Aiol wordt met Mirabel in de donkere kerker van Lausanne gevangen gehouden. Hun leed is groot. Vooral met Kerst en Pasen lijdt de godsvruchtige Aiol groot verdriet. Hij troost Mirabel met de gedachte dat Elie, zijn vader en Louis, zijn oom, het beleg nooit zullen opgeven. Mirabel is hoogzwanger. Drie dagen lijdt ze onder hevige weeën, daar diep in de kerker. Ze heeft geen hulp van een vroedvrouw, alleen heeft ze steun van Jezus en van haar echtgenoot Aiol. In de kerker is het pikdonker, er is geen enkele verlichting van kandelaar of kaars. Na drie dagen schenkt God haar twee zonen. Niemand heeft ooit zulke mooie kinderen gezien. | ||||||||||||
[pagina 79]
| ||||||||||||
Aiol lach in des kerkers grunde, Ga naar voetnoot+
die sich gevrouwen niene cunde.
Síjn herte dat leet grote noet.
550[regelnummer]
Hi dreef wel dicke jamer groet,
wan eer so hoge tijt gelach, Ga naar voetnoot+
winach ende paschedach.
Oec waende Mirabel, die vrouwe,
van toerne sterven end dur rouwe.
555[regelnummer]
‘Wacharme, dieser groter noet.
Míjn laster die is alte groet!’ Ga naar voetnoot+
Dit was, dat seid Aiol die vrie.Ga naar voetnoot+
‘Ai, scone vrowe, sůte amie,
ic secgu bi God, unsen Here,
560[regelnummer]
dat mi vernoiet michel mere
dit ungeval dur uwe scoltGa naar voetnoot+
dan dat ic lide, dusentvolt’.
Mirabel, die vrouwe scone,
si riep an Gode van dien trone.
565[regelnummer]
It was bet ůr so verre irgaen
dat si bet kinde was bevaen.
Aiol hi seide: ‘Scone vrouwe,
gine sult niet driven groten rouwe, Ga naar voetnoot+
want uns dar luttel af mag comen, Ga naar voetnoot+
570[regelnummer]
so wieder eren ochte vromen.
Dar út, int her, dar is míjn vader,
míjn ome Lowíjs end algader
die hoge lude van Vrancrike.
Die ne sůlen siekerlike
575[regelnummer]
van hinne nimmer wiederkeren, Ga naar voetnoot+
alt went si dien verradenere
gevaen ende die stat tebreken’.
‘Dat si dar met so lange treken’, Ga naar voetnoot+
sprac Mirabel, die scone [vrouwe],
580[regelnummer]
‘des lidic an dien herten rouwe’.
Mirabel, die walgedane,
begund in arbeide teganeGa naar voetnoot+
dů ůr die termet end die stunde
dar af te [...]
[Vertaling]
Aiol, die niet bepaald reden tot vreugde had,
zat beneden in de gevangenis.
In zijn hart leed hij groot verdriet.
550[regelnummer]
Vaak moest hij luid weeklagen,
want [hi]j zat eerder al opsloten tijdens
de hoogtijdagen, met Kerstmis en Pasen.
Ook vrouwe Mirabel dacht dat ze
van verdriet en droefheid zou sterven.
555[regelnummer]
‘Ach, wat een grote kwelling.
Mijn schande is ondragelijk!‘
Toen zei Aiol, de edelman, het volgende:
‘Ach, schone dame, lieve vriendin,
ik zeg u bij God, onze Heer,
560[regelnummer]
dat deze ellende me
om uwentwille duizend maal
meer verdriet doet dan mijn eigen leed’.
Mirabel, de schone dame,
bad luid tot God van de Hemelse Troon.
565[regelnummer]
Het was haar zo vergaan,
dat ze zwanger was.
Aiol zei: ‘Schone dame,
u moet niet luid jammeren, want
daaruit kan voor ons weinig goeds voortkomen,
570[regelnummer]
geen eer en geen voordeel.
Daar buiten de stad, in het leger, is mijn vader,
mijn oom Lodewijk en alle
hoge heren van Frankrijk.
Die zullen vast en zeker
575[regelnummer]
nooit hier vandaan wegtrekken,
voordat ze de verrader gevangengenomen
en de stad verwoest hebben’.
‘Dat ze daarmee zo lang treuzelen’,
sprak Mirabel, de schone dame,
580[regelnummer]
‘daarover ben ik in mijn hart bedroefd‘.
Bij de edele Mirabel
begonnen de barensweeën
toen de tijd en het uur
daarvoor [aangebroken waren].
| ||||||||||||
[pagina 80]
| ||||||||||||
Makaire rooft Aiols kinderen. Makaire dringt met getrokken zwaard de kerker binnen. Aiol smeekt hem het leven van zijn kinderen te sparen, wil van de claim op zijn landbezit afzien, biedt de schurk zelfs zijn leendiensten aan. Tevergeefs. Makaire neemt een van de jongetjes mee, de ander blijft huilend achter. Makaire geeft bevel, ook het ander knaapje te gaan halen. Aiol is wanhopig, woedend, doodt de man met een steen. Verder is de ongewapende Aiol machteloos. Makaire heeft nu beide kinderen in zijn bezit. * Hofdames ontfermen zich over Mirabel. Talrijke hofdames zien de wandaad van Makaire. Ze knielen voor hem neer en smeken hem geen schaamteloze misdaad te begaan. Ze komen allereerst op voor Mirabel. Ze vragen hem Mirabel aan hen uit te leveren, zij zullen voor haar zorgen. Makaire willigt in. Hij is bang, door de hofdames tegen zich in te nemen, de vriendschap van zijn leenmannen te verliezen. De dames staat hij toe om Mirabel mee te nemen. Wel moeten ze beloven haar terug te brengen. De moeder moet immers de baby’s voeden zodat ze mannen van aanzien worden. Leugenachtige taal. De dames gaan naar de kerker en tillen de kraamvrouw op een bed. Ze schrikken van haar uiterlijk, het verblijf in de duistere kerker heeft haar schoonheid danig aangetast. | ||||||||||||
[pagina 81]
| ||||||||||||
585[regelnummer]
Dat hovet hi dů nieder slůch.Ga naar voetnoot+
Hi dachte michel ungevůch.
Hi sprac ten vrouwen, dat si quamen
end dat si Mirabele namen.Ga naar voetnoot+
Dat si si ůme nien untsachten,
590[regelnummer]
mer si si ůme wiederbrachten.
‘Ic wille dese twene vůdenGa naar voetnoot+
te vrůmen mannen end te gůden’.
Die vrouwen negen ůme dů
van blíjtscap al ten vůten tů.
595[regelnummer]
Die vrouwen in dien kerker quamen.
Die scone Mirabel si namen.
Up eine culte si si lachten, Ga naar voetnoot+
dar up si si gedragen brachten
uter dien kerker in dien sal.
600[regelnummer]
Si weinden ende seiden al:
‘Ai, scone vrouwe, ai, edel wíjf,
wie scone was nochdan u líjf
dů gi hier quamet in dit lant.Ga naar voetnoot+
Makaris hi sal síjn gescant.Ga naar voetnoot+
605[regelnummer]
Got sal ům dur uwe sculdeGa naar voetnoot+
untsecgen gare sine hulde’.
Te hús si si gedragen brachten.Ga naar voetnoot+
Ůr scone líjf si ůr belachten
bet einer coulten was van pelle.Ga naar voetnoot+
[Vertaling]
585[regelnummer]
Hij boog toen diep het hoofd.
Er kwamen veel lage gedachten bij hem op.
Hij zei tegen de hofdames, dat ze moesten
komen, om Mirabel mee te nemen.
Ze mochten haar beslist niet bij zich houden,
590[regelnummer]
maar moesten haar naar hem terugbrengen.
‘Ik wil deze twee kinderen tot
dappere en rechtschapen mannen opvoeden’.
De dames deden van vreugde
een diepe voetval voor hem.
595[regelnummer]
De dames gingen de kerker in.
De schone Mirabel namen ze mee.
Ze legden haar op een draagbaar
en droegen haar
uit de kerker naar de ridderzaal.
600[regelnummer]
Ze weenden en zeiden allen:
‘Ach, mooie dame, ach, edele vrouw,
wat was u toch mooi
toen u naar dit land kwam.
Makaire zal in het verderf worden gestort.
605[regelnummer]
God zal hem voor het leed dat hij u heeft
aangedaan Zijn genade geheel en al onthouden’.
Ze droegen haar de ‘palas’ binnen.
Haar mooie lichaam bedekten ze
met een deken van kostbare stof.
| ||||||||||||
[pagina 82]
| ||||||||||||
* De wonderbaarlijke ‘visvangst’. Makaire heeft een boosaardig plan. Met de twee baby’s loopt hij door de straten van Lausanne. Hij komt bij de brug over de Rhône en gooit de kinderen in het water waar de Rhône het sterkste stroomt. Die nacht verrichtte God een groot wonder. De snelstromende Rhône verzwolg de kinderen niet. Wat was het geval. Tierri, een bewoner van Lausanne, was die nacht bij maanlicht onder de brug aan het vissen. Hij had Makaire zien komen. Daarna begreep hij wat er gebeurd was. Hij zag de twee kinderen hulpeloos in het water drijven. Hij greep ze en legde ze in de boot. Tierri trok daarna zijn mantel uit en wikkelde de kinderen erin. Vervolgens roeide hij naar de kant, zonder herrie te maken. Tierri ging met de tweeling naar zijn huis. Zijn echtgenote, vrouwe Aie de Montoire, kwam hem tegemoet en lichtte hem bij. Ze vroeg of hij vis had gevangen. Tierri antwoordde mysterieus: ‘Lieve zuster, we hebben vis genoeg’. Vgl. F, v. 9224. Alleen, zo voegt hij er aan toe, ze zijn zodanig dat ze niet gegeten kunnen worden. Dan nodigt hij zijn echtgenote uit in zijn kleren te gaan kijken. Als ze de kleding uit elkaar vouwt, ziet ze de handjes, de voetjes, de oogjes, de neusjes en de mooie gezichtjes van de pas geboren kindertjes. De vrouw staat versteld. Vol schrik slaakt ze een kreet en vraagt wat Tierri in hemelsnaam heeft meegebracht. Tierri vraagt aan haar ‘vriendelijker te praten’ over de vondst. Hij vertelt hoe hij onder de brug aan het vissen was, omdat God het hem had opgedragen. Makaire, de onzalige schurk (vgl. v. 9239: ‘li quivers desfaes’), had de kinderen bij zich. Hij wilde ze verdrinken en gooide ze in het water. Tierri vertelt dat hij totaal ontdaan was toen hij ze in het water zag drijven. Haastig heeft hij ze met zijn beide handen opgepakt en in zijn boot gelegd. Hij weet heel goed wie het zijn, het zijn de kinderen van Aiol. | ||||||||||||
[pagina 83]
| ||||||||||||
610[regelnummer]
Die ungetruwe end die felle,
die scone kinder hi dů nam.
So schier et indien avunt quam,
hi quam aldur die stat gegaen.
Hi gienc uppe die brucge staen,
615[regelnummer]
dar hi dien Roden starkest vant.Ga naar voetnoot+
Die kent wurp hi dar in tehant.
Dar dede Got van deme troneGa naar voetnoot+
ein groet mirakel end ein scone.
Under der brucgen was ein man,
620[regelnummer]
dien ic genůmen wale can.
Tierri die visched in dien mane.
Hi sach die kinder walgedaneGa naar voetnoot+
bi ůme vlieten in dien wage.Ga naar voetnoot+
Na ům so vůr hi hard untrage.Ga naar voetnoot+
625[regelnummer]
Uter dien water hi si drůch.
Bet haesten hi dů si beslůchGa naar voetnoot+
in sine cleider sůtelike.
Dů vůr hi danne heimelike, Ga naar voetnoot+
so dat it nieman ne vernam,
630[regelnummer]
dat dese dinc van ůme quam.
Tierri hi drůch die kinder sieder
in sine hereberge wieder.
Te gegen ůme quam síjn wíjf.
Got hi gemaked ůren líjf,
635[regelnummer]
want si was eine vrouwe scone.
Si hiet vrou Aihe van Montone.Ga naar voetnoot+
Twe scone kercen si untstac.Ga naar voetnoot+
Gůtlike si tu ůme sprac:
‘Wie is it u vergaen tenacht?
640[regelnummer]
Hebdi iet gůder vische bracht?
Wan laet di helpen u dar af’.
Tierri ůr antworde dů gaf:
‘Gebracht so hebbic vische genůch, Ga naar voetnoot+
te minen trouwen, int gevůch.Ga naar voetnoot+
645[regelnummer]
Van arde sint si also gůt,
dat men si eten niene můt.
Of gíjs geloven niene růket, Ga naar voetnoot+
gaet ginder in míjn cleet besůket’.
Si gienc ten cleideren tehant.
650[regelnummer]
Die scone kinder si untwant.Ga naar voetnoot+
Si růrden vůte ende hande.Ga naar voetnoot+
Die vrouwe, dů si dat becande,
si wart erveret so van dienGa naar voetnoot+
dat si si an nedorste sien.Ga naar voetnoot+
655[regelnummer]
Viel sere růpen si began
van voerten die si dar gewan.Ga naar voetnoot+
‘Ic maen u bi des Godes cracht,
wat is dit dat [...
...] spreken scone.Ga naar voetnoot+
[...]Ga naar voetnoot+
660[regelnummer]
Vorwaer, Aiol [...
...] sentGa naar voetnoot+
Got sand[e ...Ga naar voetnoot+
...]ge nu tehant
[...]
quam des duvel[s ...Ga naar voetnoot+
665[regelnummer]
...]de gůt
hi wi[...
...] ůre hoge mag[...Ga naar voetnoot+
...]
‘Ai, sůte wíjf s[...Ga naar voetnoot+
...] geven
670[regelnummer]
dar m[...
...]de můgen ke[...
...]
Hi liet uns do[...
...] nu verstaet
g[...
675[regelnummer]
...] keren lise.Ga naar voetnoot+
in i[...
...] men harde red[..
...]
si sůlen dur Aio[l ...
...] inne
[Vertaling]
610[regelnummer]
Toen roofde de trouweloze, gemene
Makaire de mooie kinderen.
Zodra de avond viel,
liep hij met ze door de stad.
Hij ging op de brug staan, boven de plek
615[regelnummer]
waar de Rhône het krachtigste stroomde.
De kinderen gooide hij meteen in het water.
Toen verrichtte God van de Hemelse Troon
een groot en mooi wonder.
Onder de brug bevond zich een man,
620[regelnummer]
wiens naam ik best kan noemen.
Hij heette Tierri en hij viste in het maanlicht.
Hij zag de mooie kinderen
naast zich in de golven drijven.
Hij voer zonder tijd te verliezen naar hen toe.
625[regelnummer]
Hij trok ze uit het water.
Snel wikkelde hij ze toen
voorzichtig in zijn kleren.
Toen voer hij daar stilletjes weg,
zodat niemand bemerkte,
630[regelnummer]
dat hij deze dingen gedaan had.
Tierri droeg de kinderen daarna
naar zijn woning.
Zijn vrouw kwam hem tegemoet.
God schiep haar,
635[regelnummer]
want ze was een mooie dame.
Ze heette vrouwe Aihe von Montone.
Twee mooie kaarsen stak ze aan.
Vriendelijk zei ze tegen haar man:
‘Hoe is het u vergaan vannacht?
640[regelnummer]
Hebt u goede vissen meegebracht?
Laat ik ze dan van u in ontvangst nemen’.
Tierri gaf haar toen ten antwoord:
‘Ik heb flink wat vis meegebracht,
lieve hemel, heel wat.
645[regelnummer]
De soort is werkelijk zo uitstekend,
dat men ze beslist niet moet eten.
Als u het niet belieft te geloven ,
ga dan maar ginder in mijn kleren zoeken’.
Ze ging onmiddellijk naar zijn kleren.
650[regelnummer]
Ze wikkelde de mooie kinderen eruit los.
Ze bewogen voetjes en handjes.
De dame was, toen ze dat ontdekte,
daardoor zo bang,
dat ze niet naar hen durfde te kijken.
655[regelnummer]
Ze begon luidkeels te schreeuwen,
omdat ze zo geschrokken was:
‘Ik vraag u bij de Almachtige God,
wat is dit dat […].’
[…] mooi praten.
[…]
660[regelnummer]
Voorwaar, Aiol
[…] daarna
God stuurde
[…] nu snel
[…]
kwam des duivels …
665[regelnummer]
[…] goed
[…]
[…] hun edele [afstamming]
[…]
‘Ach, lieve vrouw […]
[…] geven
670[regelnummer]
daar
…] kunnen […
…]
Hij liet ons […]
[…] nu hoor
[…]
675[regelnummer]
[…] stilletjes terugkeren.
in […]
…] men zeer […
…]
ze zullen omwille van Aiol
…] in
| ||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||
* Vlucht naar koning Grasien van Venetië. Tierri weet dat Makaire de kinderen wil doden. Maar wat moet hij doen? Tierri’s echtgenote stelt voor om met de kinderen naar Paris te gaan. Maar Tierri wijst het plan van de hand. Stel je voor dat Aiol in de kerker sterft, dan zal de slimme Makaire proberen met koning Lodewijk een verzoening tot stand te brengen. Nee, een beter plan is naar koning van Venetië, de edele Grasien, te vluchten en daar om asiel te vragen. Tierri doet het vanaf nu voorkomen alsof het zijn eigen kinderen zijn. Het echtpaar heeft kort ervoor een kind verloren. Zijn vrouw kan de kinderen heel goed voeden met de melk uit haar borsten. | ||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||
680[regelnummer]
Tierri hi s[...
...] VrancrikeGa naar voetnoot+
des [...
...] dar wanet al [...
...]ven.
685[regelnummer]
ende mak[...
...] wises huldeGa naar voetnoot+
e[...
...]be lange wel u [...
...]
[...]t dat hi gerne [..
...
690[regelnummer]
...]d die die kers [...Ga naar voetnoot+
...]t lant
al tů [...
...]an TurnebrieGa naar voetnoot+
[...
...]s Got des wille [...Ga naar voetnoot+
695[regelnummer]
...] cunnen
die kin[der ...Ga naar voetnoot+
... su]nder vorte wesen
[...
u]mbe [...
...]s also
700[regelnummer]
dat ic ne [...
...] dar tů gevrůmeGa naar voetnoot+
[...
.. s]prac te sinen wi[veGa naar voetnoot+
...
w]i ne geine kent [...Ga naar voetnoot+
...]raven.
705[regelnummer]
nu sůledi [...Ga naar voetnoot+
... t]wene sůne.Ga naar voetnoot+
ic [...
...]le wi in sitten
[...]at.
710[regelnummer]
cocht ic vijf[…Ga naar voetnoot+
…]eder varen
ne[…
…]er wi comen tů […
…]re.
715[regelnummer]
van deme lan[de …
…] harde sciere
[…]
‘Vrouwe’, sprac tů […
…]i wal
want it […]
[Vertaling]
680[regelnummer]
Tierri […]
[…] Frankrijk
daarvan […
[…] daar denkt iedereen
[…]
685[regelnummer]
en mak[en]
[…] genegenheid
[…]
[…] lange goed
[…]
[…] dat hij graag
[…]
690[regelnummer]
[…] die de Christus
[…] land
helemaal naar […
[…] Tornebrie
[…]
[…] God dat wil
695[regelnummer]
[…] kunnen
de kinderen
[…] zonder angst zijn
[…]
om […]
[…] zo
700[regelnummer]
dat ik niet
[...] daartoe nuttig
[…]
[…] sprak tot zijn vrouw
[…]
wij geen kinderen
[…]
705[regelnummer]
[…] nu zult u […]
[…] twee zonen
ik […]
[…] wij in zitten
[…]
710[regelnummer]
kocht ik vijf[…
[…] varen
[…]
[…] wij komen naar […
[…]
715[regelnummer]
van het land […]
[…] heel snel
[…]
‘Dame‘, sprak tot […]
[…] wel
want het […]
| ||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||
* Tierri in Venetië ontvangen. Koning Grasien ontvangt Tierri en de zijnen vriendelijk. De zonen van Aiol worden gedoopt en rijk beleend zodat ze voor de toekomst over twintig duizend man beschikken. Het doel is duidelijk. Zo kunnen ze de gevangenschap van hun moeder wreken. De koning is bijzonder in zijn schik met de twee baby’s. Mooiere kinderen heeft hij nog nooit gezien. Door vier voedsters, allemaal vrouwen van ridders, worden de twee gevoed. Ze zijn nu veilig bij koning Grasien en zijn echtgenote, dankzij God en Tierri, de visser. Voor Aiol en Mirabel is het verblijf in de gevangenis nog steeds verschrikkelijk. Vaak bidt Aiol tot God, de koning van het Hemelse Paradijs. | ||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||
720[regelnummer]
[...ge]daen.
Men dede cůmen altehant
die clerke, dar na was gesant.Ga naar voetnoot+
Die kent si beide gader dochten
bet eren [so] si beste mochten.
725[regelnummer]
Die coninc end die conincinne
dur grote vrientscap ende minne
so hůven si die kinder fiere: Ga naar voetnoot+
Thomas ende Manassiere,
aldus so wurden si genant.
730[regelnummer]
Die coninc liet ůn al [tehant] Ga naar voetnoot+
[Vertaling]
Men liet onmiddellijk de geestelijken,
die men daartoe ontboden had, komen.
Ze doopten de beide kinderen
op eervolle wijze, naar beste kunnen.
725[regelnummer]
De koning en de koningin hielden
in grote vriendschap en genegenheid
de trotse kinderen ten doop:
Thomas en Manasier,
zo werden ze genoemd.
De koning liet hen onmiddellijk
| ||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||
* Makaires vazallen in verzet. Intussen beginnen de mannen van Makaire, die nu al vijf jaar in Lausanne worden belegerd, te morren. Ze vinden dat ze slecht bestuurd worden, want ze verliezen hun bezittingen, hun paarden. | ||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||
[...]ret gaen uns ave.Ga naar voetnoot+
Halsberge, helme síjn verlorn.
Víjf jaer so hebbe wi tevorn
geseet gehalden. Loewíjs, Ga naar voetnoot+
735[regelnummer]
die rike coninc van Paríjs,
hine sal niet keren sunder wán, Ga naar voetnoot+
al went wi alle síjn gevaen.Ga naar voetnoot+
Dat is uns eine voerte groet.
Van unsen volc is menich doet.
740[regelnummer]
Wi hadden dertich dusent dochGa naar voetnoot+
[Vertaling]
[…] verliezen we.
Halsbergen, helmen zijn verloren gegaan.
Vijf jaar lang zijn we tot nu toe
belegerd geweest. Lodewijk,
735[regelnummer]
de machtige koning van Parijs,
zal zich zeker niet terugtrekken,
voordat we allemaal gevangen zijn genomen.
Dat is onze grote vrees.
Van ons volk zijn er velen gesneuveld.
740[regelnummer]
We hadden ten minste 30.000 man […].
| ||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||
Makaire vlucht en neemt Aiol en Mirabel gevangen mee. Makaire wordt het te heet onder de voeten. Hij bedenkt een list om Lausanne te verlaten. Hij neemt zijn schatten mee en weet, als koopman verkleed, met vier volgelingen door de linies van de belegeraars heen te breken. Aiol en Mirabel neemt hij als gevangenen mee. Met een boot zakt hij de Rhône af naar St. Gille. Daarvandaan gaat hij naar Pamplona, nadat hij eerst zijn twee gevangenen, Aiol en Mirabel, bij Floquipasse, in een onderaardse schatkamer heeft gevangen gezet. Makaire begeeft zich naar Mibrien, de vader van Mirabel, die hem vriendelijk ontvangt. Makaire keert zich van het Christelijke geloof af.
* Mibrien woedend. Mibrien, de moslimvorst, ziet later zijn dochter terug. Door de lange gevangenschap is haar blanke huid donker geworden. Mibrien stelt haar meteen de kardinale vraag,: ‘Heb je Mohamed verlaten?’ Haar antwoord luidt: ‘Ik geef om Mohamed geen zier.’ Daarna ziet haar vader Aiol, die zijn dochter ontvoerde. Hij is woedend en pakt Aiol beet. Hij scheldt hem uit voor hoerenzoon. | ||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||
dar af so riet also sware,
alsof hi al verwůdet ware.Ga naar voetnoot+
An Aiol hi bet toerne gienc.
Bet siner hant hi ůn gevienc, Ga naar voetnoot+
745[regelnummer]
began ůn schelden harde sere:
‘Ai, můder sůn, verradenere, Ga naar voetnoot+
die mine dochter hes genomen, Ga naar voetnoot+
die scone was end vollencomen
end oec van minen land ein deel.
750[regelnummer]
Die duvel gaf di sulic heel.Ga naar voetnoot+
Mer bi Mahon, unsen heilant, Ga naar voetnoot+
die al die werlt hevet [...]Ga naar voetnoot+
[Vertaling]
reed met zo veel geweld weg,
alsof hij totaal waanzinnig was.
Hij ging woedend op Aiol af.
Hij pakte hem beet,
745[regelnummer]
begon hem heel luid uit te schelden:
‘Ai, hoerenzoon, verrader,
die mijn dochter, die mooi en
volmaakt was, geroofd heeft
en bovendien een deel van mijn rijk.
750[regelnummer]
De duivel heeft je dat geluk beschoren.
Maar bij Mohammed, onze heiland,
die de hele wereld heeft […]
| ||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||
Moslimadel zoekt compromis. Mibrien roept zijn seneschal toe, dat hij zijn zwaard moet gaan halen. Nog voor het eten wil hij Aiol het hoofd afslaan. Er zijn echter ook gematigde moslims die de vorst tot bedaren proberen te brengen. Waarom zou hij de kant kiezen van Makaire, de afvallige christen. Aiol is toch een goede partij voor zijn dochter, hij is de zoon van hertog Elie. Mirabel wordt, door met hem te trouwen, de nicht van de koning van Frankrijk! Als Aiol ertoe overgehaald kan worden moslim te worden, zou Mibrien hem als leenman flink wat land kunnen geven. * Mirabel breekt het beeld. Maar Aiol heeft daar geen oren naar. Hij zou liever sterven dan God verlaten. Opnieuw stelt Mibrien de vraag aan zijn dochter, of ze Mohammed heeft afgezworen. Hij roept haar op om tot de profeet terug te keren. Vier moslims voeren Aiol weg. Daarop vraagt Mirabel haar vrij te laten. Ze lijkt het beeld van Mohamed te willen aanbidden. Maar het loopt anders! De jonge vrouw trekt het standbeeld van zijn voetstuk. De hele beeldengroep valt in stukken op de grond. | ||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||
[...]den die vrouwe.
Des was si toernich, hadde rouwe.Ga naar voetnoot+
755[regelnummer]
‘Gi heren‘, seit si, ‘ laet mi gaen.Ga naar voetnoot+
Mi dunket, its also gedaen
bet mi, dat ic an uwen HereGa naar voetnoot+
můt beden, dat mi můiet sere.’Ga naar voetnoot+
Vrilike lieten si si gaen.
760[regelnummer]
Si gienc vor Mahumette staen, Ga naar voetnoot+
die daer gegoten was van golde.
Dů si ůn ane beden solde,
si nam [...]
[Vertaling]
[…]de dame.
Daarover was ze boos, had verdriet.
755[regelnummer]
‘Heren’, zei ze, ‘laat me gaan.
Ik geloof, dat het met mij er zo voorstaat,
dat ik tot uw Heer moet bidden,
wat me zeer moeilijk valt’.
Ze lieten haar vrij.
760[regelnummer]
Ze ging voor het beeld van Mohammed staan,
dat uit goud was gegoten.
Toen ze hem aanbidden zou,
pakte ze […]
* Aiols tegenprestatie. Aiol die bij keizer Grasien in dienst is getreden, heeft de moslimkoning Florien van Salonika (Thessalonika) gevangengenomen en biedt hem aan Grasien aan als tegenprestatie voor het feit dat hij hem vrij heeft gekocht. Een gevangen koning is een rijke buit. Hij kan zich alleen vrijkopen als zijn gewicht in goud wordt betaald. | ||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||
crachte varen int pungiantGa naar voetnoot+
765[regelnummer]
[...]ke.
‘Siet, edel coninc ende rike, Ga naar voetnoot+
w[...]
Dit is ein wiederloen dar a[fGa naar voetnoot+
...]er die dieve.
770[regelnummer]
Dur dat so gevic u [...Ga naar voetnoot+
...] van Salanice’.
Nu seide Gratien [...]
[Vertaling]
krachtig rijden in de strijd
765[regelnummer]
[…]
‘Zie, edele, machtige koning,
[…]
Dit is de financiële tegenprestatie daarvoor
[…] de dieven.
770[regelnummer]
Daarom schenk ik u […
[…] van Salonika’.
Toen zei Gratien […]
| ||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||
* Een verhitte discussie. Grasien vraagt aan Florien, de koning van Thessalonika of hij zich wil laten dopen. Er ontstaat een verhitte discussie. De moslim weigert te geloven in Jezus, een zwakke God. De moslim wil alleen Mohammed aanbidden. Aiol verzint een verhaal. De profeet zou ooit in een bos onder een boom in slaap gevallen zijn en door wilde zwijnen zijn verwond. Nu is het de beurt aan Florien om woedend te reageren. Hij scheldt Aiol uit voor schurkachtige Fransoos. Hij wil liever sterven dan de christelijke godsdienst aan te nemen. | ||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||
[...]e wilde swíjnGa naar voetnoot+
nase ende mu[nt ...]
775[regelnummer]
…]n gesúne si te reten.Ga naar voetnoot+
Sent was si[...]
crechtich, dů sijn Got verga[.] ‘.Ga naar voetnoot+
... v]ernomen,
hi was na út dien [...]
780[regelnummer]
..]t hi : ‘Scalc, dilde Frantsois, Ga naar voetnoot+
eer w[…]
[Vertaling]
[…] wilde zwijnen
neus en mond […]
775[regelnummer]
en ze scheurden zijn gezicht […].
Sindsdien was […]
krachtig, toen God hem vergat’.
Toen Florien dat hoorde,
was hij buiten zinnen van woede.
780[regelnummer]
Hij riep: ‘Schoft, ellendige Fransman,
voordat
| ||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||
Een letterquiz tot slotvan Vra[...] cůninc [...] sinen la[...] ic wan[...]
van si[...] viere [...] joiant [...] de
bra[...] den.[...] eren s[...] in u[...] wal
[...] wal [...]
5[regelnummer]
[...] is míjn [...]oet, mi ...]estůde.[...]n
co [...]uít uns [...]en vaen.[...]chter [...]wer
[...] bet dien.[...]aren [...]e wel [...]afte
[...] inne
[...]ehe [...]r [...]r [...]ede [...]aren
10[regelnummer]
[...]di [...] . dat [...]u [...]ge
wed[...] siet [...] stra[...] di d[...] die
[...] ke[...] hee[...] alg[...] ges[...]
[...]i [...]e [...]tier.[...]ge [...] ho [...]
te [...] ho [...] ic [...] e [...] sprac
15[regelnummer]
wij[...] ren [...] pen [...] ken [...] wa[...]
so s[...] ere[...] de[...] da[...]
[...] síjn. alle tíjt spade en[de ...]
[...] drie hadden dar gel[...]
[...] lude bet hůden [...]
20[regelnummer]
[...] untbern noch s[...]
[...]le en[...] [...]ien [...] [...] ůrt [...]
[... b]liven [...] [...] dat [...] [...] vrag[en ...]
[...]s si ú [...] [...] hi i[...]
[...] w[...] [...] dů [...] [...]enge[...]
25[regelnummer]
[...]el su[...] [...]ni de [...] [...]et síjn [...]
[...]an h[...] [...] me[...]
De bovenstaande totaal geruïneerde en in de editie van Gysseling niet genummerde verzen zijn moeilijk te ontcijferen. Soms zijn slechts flarden van gedachten herkenbaar. Gesproken wordt over koning Lodewijk van Frankrijk (‘van Vran[…] cůninc […]’ ) en mogelijk over land(bezit) (‘[…] la[nd]’). Dit thema wordt in het verhaal aangesneden door kasteelheer Geraimes (v. 280, F, v. 6441 Geraume) die Aiol en Mirabel onderdak verleent. Geraimes/Geraume herinnert aan het feit dat zijn neef Elie door Makaire bij de koning van Frankrijk (F, v. 6471: […] al roi qui les François caiele’, vert.: naar de koning die de Fransen aanvoert) in een kwaad daglicht werd gezet en daardoor zijn leen verloor. Dan volgen de woorden: ‘van s[…] viere […] joiant […]’ (v.2). Wat kan met deze ‘vier’ zijn bedoeld? Vermoedelijk wordt verwezen naar de vier zonen van de kasteelheer Geraimes/Geraume, stuk voor stuk edele, hoofse jongemannen (v. 6461: ‘Molt sont preu et cortois li .iiii. fil Gerame’, vgl. later in het verhaal v.230: ‘die viere cnapen end die vader [Geraimes]’. De toevoeging ‘joiant’ (blij) is afgeleid van het Oudfranse ww. ‘joír’/ ‘johir’, zich verheugen, blij zijn). Het woord, dat in het MNW niet voorkomt (wel het znw. ‘joye’, ‘joie’), zou goed passen bij de vier zonen van de kasteelheer. Het verminkte vers 5 lijkt bij deze scène aan te sluiten: Er zegt iemand (Geraume?) over een ander (Elie?), dat deze zijn bloed(verwant) is en dat ze dus familie zijn (‘[…] is mijn […]oet, mi …]estůde.)’. Voortzichtig aan te vullen tot: ‘[…] is mijn [bl]oet, mi …]b]estůde.’, uit het ww. ‘bestaen’, verwant zijn, vermaagschapt zijn. Dat stemt overeen met het Frans waar over Gerelme wordt gezegd dat hij een neef was van Elie van St. Gille (vgl. F, v. 6442: ‘Cil estoit niés Elie’). De verzen die daarna volgen bestaan meestal uit verminkte woorden van enkele letters. Interessant is hooguit nog vers 18: ‘[…] drie hadden dar gel[…]’. Welke drie kunnen zijn bedoeld? In het Frans staat iets later in het verhaal vermeld dat Mirabel Aiol waarschuwt, dat de 12 monniken in werkelijkheid bedriegers zijn. Zij raadt aan snel het bos te verlaten, en vier voetknechten (vgl. v. 6736: ‘serjans a pié’) in te huren en hen dan drie van de Spaanse paarden, die Aiol eerder op een moslimvorst heeft veroverd, te schenken. Vgl. F, v. 6737: ‘Si lor donons ançois les .iii. de nos destriers […]’, vert.: en we geven hen eerst drie van onze paarden). Door deze bewapende, nu bereden escorte, beschermd zouden ze veilig naar Orléans kunnen rijden. Sluit v. 19: ‘[…] lude bet hůden […]’ hierbij aan? Het woord ‘lude’ zou voor ‘lieden’ (de voetknechten) kunnen staan, ‘bet hůden’ (lees ‘bet [yseren] hoeden’), zou ‘helmen’ kunnen betekenen en slaan op de hoofdbedekking van de ‘serjanten’. Het hier gegeven verslag van de Aiolse letterquiz is zuiver speculatief en heeft geen enkele wetenschappelijke pretentie. |
|