De Limburgse 'Aiol en Mirabel'
(2013)–Anoniem Aiol– Auteursrechtelijk beschermdLodewijk, de zwakke koningLodewijk (Louis) speelt in de ‘Aiol’ aanvankelijk een opvallend negatieve rol. Dit blijkt uit de gebeurtenissen in de stad Orléans. Beschreven wordt hoe de jonge ridder Aiol, die potsierlijk uitgerust is met de verouderde wapenrusting van zijn vader, door de burgerij (in al haar geledingen) wordt bespot. Dat is tot daaraantoe. Maar ook koning Lodewijk en zijn baronnen zetten de verarmde edelman, die op het stokoude paard Marchegai komt aangereden, voor schut. Vanuit het Koninklijke paleis ziet Lodewijk, de heerser over Frankrijk (F, v. 2619: ‘qui Franche tient’) de jongeman Aiol (F, v. 2622: ‘l’enfant Aiol’) aankomen. Het valt op dat het paleis niet ergens buiten de stedelijke bebouwing ligt, bijvoorbeeld op een strategische hoogte of achter een beschermende waterloop. Het paleis is midden in de stad Orléans gesitueerd, vergelijkbaar met het Gravensteen te Gent. De koning is getuige van de hoon die Aiol in de stad ten deel valt. Maar wat doet hij ertegen?
Het gaat om een ridder, zo veronderstelt de koning, die zijn land en zijn rijk (F, v. 2628: ‘ma tere et mon resnié’) heeft verlaten en door een rijke heer is opgevoed. Vgl. F, v. 2630: ‘Riches hom l’a nori’. Tegen een grote beloning zou hij naar Orléans zijn gestuurd (F, v. 2631: ‘Si l’a por grant saudee cha envoié(s)’), om (in zijn eentje!) met zijn speer hier de overwinning te behalen. De veronderstelling is absurd, lachwekkend, maar voor Aiol ook ronduit beledigend. Er wordt namelijk aan zijn ridderlijke status getwijfeld. Hoezo? Het feodale systeem geeft antwoord op deze vraag. Een ridder is door de leeneed met de leenheer een verbintenis aangegaan en verplicht zich de leenheer met ‘raad en daad’ terzijde te staan. De leenheer heeft aan de ridder, zijn leenman, grondbezit (in leen) afgestaan. Dit grondbezit voorziet, dankzij de boeren die erop werken en die een deel van hun oogst moeten afstaan, in het levensonderhoud van de leenman. In principe is er voor de leenman dus geen financiële vergoeding, geen ‘soldij’ (‘saudee’), aan deze verbintenis verbonden.
Maar wat gebeurt er? De koning verlaagt de status van ridder Aiol door hem tot een betaalde, ingehuurde strijder te declasseren. Dit soort (soms bereden) vechtersbazen werd uit de laagste sociale klassen gerekruteerd. Ze werden alleen voor speciale campagnes ingehuurd, deden de smerigste klusjes, zoals het neermaaien op het slagveld van overwonnen vijanden. Deze ingehuurde moordenaars, die er niet voor terugschrokken desnoods ook de eigen bevolking te plunderen, stond in bijzonder laag aanzien (Dinzelbacher 2003, 16). Natuurlijk kan de koning niet in ernst menen, dat hij in Aiol met een gevaarlijke agressieve huurling te maken heeft. Het gaat, let wel, om een slecht bewapende jongeling die op de markt van Orléans verschijnt. De koning verlaagt zich tot spot. Niet alleen dat hij naar de schurk Makaire luisterde en zijn getrouwe vazal Elie heeft verjaagd, hij weet zich niet hoofs tegenover een verarmde edelman te gedragen en zet zo een negatieve trend aan het hof. Overigens komt de belediging Lodewijk duur te staan. Later komt het tijdens een toernooi tot een krachtmeting tussen de koning en neef Aiol, zonder dat de twee tegenstanders | |
[pagina 16]
| |
beseffen dat ze bloedverwanten zijn. De jonge Aiol stoot zijn Koninklijke oom pardoes uit het zadel zodat hij op de grond belandt. Een aanzienlijk eerverlies voor de koning, temeer daar iedereen er getuige van is. F, v. 3379: ‘A tere l’abati devant aus tous’. (Vert.: Hij heeft hem voor de ogen van iedereen tegen de grond geslagen). J. Flori zegt het puntig: ‘Alors tout va mal dans le royaume’ (1984, 208). Dat Lodewijk de Vrome in de ‘Aiol’ gestileerd zou zijn tot een voorbeeldheld (van Oostrom, 2006, 180) gaat in deze fase van het verhaal niet op.
In de loop van het verhaal verbetert Lodewijk zijn gedrag. Hij ontvangt Aiol en Mirabel aan het hof, verzoent zich met hertog Elie en herstelt hem in zijn oude rechten. Maar in de strijd tegen de Bourgondiërs is de koning nog steeds een zwakke figuur die soms afhankelijk is van de hulp van zijn vazal Aiol. Zo wordt Lodewijk in het gevecht tegen Garin de Monloon met paard en al tegen de grond geslagen. (Vgl. F, v. 8397: ‘Que lui et le ceval abati’). Aiol schiet zijn leenheer te hulp en doodt de opponent; daarna bestijgt Lodewijk weer zijn paard. Het incident loopt goed af, maar het laat zien dat de koning geen bolleboos is in het krijgshandwerk. Later verricht de koning een tegenprestatie door samen met Elie de stad Lausanne te belegeren, om zijn neef Aiol en diens echtgenote Mirabel uit de kerker van Makaire te bevrijden. Ook ondersteunt hij Aiol, zijn leenman, in diens poging om Mirabel, die door de moslims gevangen wordt gehouden, vrij te krijgen. Flori formuleert de wending ten goede als volgt: ‘Toute rentre dans l’ordre […]’ (1984, 208). Dankzij Aiol wordt de feodale orde aan het Franse hof hersteld. Het uiteindelijke doel van Aiols inspanningen is niet alleen eerherstel van zijn geslacht, maar al evenzeer restauratie van het Franse hof. Fol. 153v.: Lodewijk (links met gouden kroon) verzoent zich met Elie en Avisse. De interactie tussen beide vorsten wordt met handgebaren gevisualiseerd: de heren wijzen naar elkaar met de wijsvinger. De man achter de koning representeert het hof, hij steekt in een zegensgebaar twee vingers van de rechter hand op. Op de achtergrond staat het vooraanzicht van de kerk van het Heilige Kruis afgebeeld.
| |
Aiol, de zoon van ElieAiol is de zoon van Elie, de hertog van Saint-Gille. Zijn moeder heet Avisse. Ze is de dochter van Karel de Grote, de zuster van koning Lodewijk. Hertog Elie is door zijn Koninklijke zwager verbannen naar de streek rond Bordeaux. Niet lang daarna werd Aiol geboren. Hij is de hoofdpersoon van het verhaal. Ook voor Aiol is naar een voorbeeld gezocht. In de Franse ‘Aiol’ wordt onze held als heilige genoemd (F, v. 72-72 en v. 6041). Maar meer dan de naamgelijkheid tussen de held en de heilige (Aioul, Adulphus) bestaat er niet. Het gaat volgens Foerster waarschijnlijk om twee verschillende personen (1876-1882, XXXI). Toch werd er recentelijk achter de naamgelijkheid van held en heilige meer gezocht. Malicote sluit niet uit dat het hier gaat om een ‘complex word-play’ (2002, 366). Kuiper zoekt in een andere richting. Hij vermoedt dat we ‘mogelijk [met] een sprekende naam‘ te maken hebben, maar hij | |
[pagina 17]
| |
werkt dit idee niet nader uit. Foerster (Einleitung, 1876-1882, VI) heeft erop gewezen dat Aiol zijn naam krijgt naar aanleiding van de vele slangen die samen met hem in het wilde woud leefden. Het is een ‘wild beest‘ (F, v. 65: ‘Une beste savage’), een soort slang, waarnaar het knaapje wordt genoemd. (Volgens Foerster een ‘aiul’, geëmendeerd uit F, v. 63: ‘aieils’. Normand/ Raynaud lezen in F, v. 63 ‘aieil’/ ‘aiat’ en vertalen eveneens met ‘sorte de serpent’). De naamgeving is opvallend. De vernoeming naar de slang (draak?) lijkt bepaald geen aanbeveling. Er zouden associaties met de Bijbelse slang kunnen worden oproepen, de duivel uit het Bijbelboek Genesis. Maar dat kan de bedoeling niet zijn geweest. Wel staat vast dat de naam Aiol voor de verdere levensloop van het kind van betekenis blijkt te zijn. Duidelijk geldt voor Aiol ‘nomen est omen’. Een slang speelt later in het verhaal een rol. Als Aiol samen met Mirabel in het open veld moet overnachten, gebeurt het dat een reuzenslang zijn been in zijn muil neemt en opslokt. Vgl. F, v. 6215: ‘Aiols avoit sa jambe ens el cors de la wivre’. (Vert.: Aiol had zijn been in de muil van de reuzenslang). Doodsbang richt Aiol zich in een gebed tot Maria’s Zoon, de Almachtig. Onder verwijzing naar Adam en Eva, die God als eerste mensen schiep en die van de verboden vrucht aten, maar toch door God gezegend werden (F, v. 4: ‘Et Adan et Evain forma et benei’), bidt Aiol tot God zijn lijf, leden en leven te sparen. En zo gebeurt het. Overweging verdient het volgende. Wordt Aiol (de ‘slang‘) dankzij zijn naam (en met Gods hulp) tegen de dreiging van de slang, het duivelse kwaad, beschermd?
De beschermende kracht, die van zijn naam uitgaat, wordt nog door een bijzonder teken dat hij draagt, versterkt. Mozes, de kluizenaar, heeft Aiol een geschreven amulet meegeven. Hij moet het teken voor iedereen zichtbaar op de rechter schouder dragen. Vgl. F, v. 454: ‘.i. brief portai’, Foerster vertaalt ‘brief’ met ‘geschriebenes Amulett’. Vgl. ook F, v. 461: ‘Moysès prist le brief, se li dona;/ De sor le destre espaule li saila’. (Vert.: Mozes neemt het amulet en geeft het hem; hij bevestigde het op zijn rechter schouder). Om dit te begrijpen moet men zich verdiepen in uitingen van middeleeuwse (bij)geloof. De Middeleeuwer geloofde dat er van kruisen, insignes, amuletten, een magische apotropeïsche werking uitging. Het magische teken zou enerzijds Aiol tegen het onheil dat hem op zijn levenspad zou bedreigen, beschermen en anderzijds hem geluk brengen. Dit magische gebruik van tekens was algemeen in zwang. Van de in hoog aanzien staande Bernhard van Clairvaux is bekend dat hij brieven met spreuken die demonen moesten afweren, om zijn hals droeg (Dinzelbacher 2003, 72).
Aiol had, zo wordt in het verhaal verteld, een geheimzinnige uitstraling. Dat blijkt uit de volgende scène die gedeeltelijk ook in het Limburgse gedicht voorkomt. De herbergier uit Orléans herkent in Aiol een bijzondere ridder. Hij ziet, zo zegt hij tegen zijn metgezellen, ‘un chevalier qui est faés’ (F, v. 2541). Het woord ‘faés’ wordt door Foerster vertaald met ‘gefeit‘, een woord dat in het Nederlands vertaald kan worden met ‘gevrijwaard, ‘beschermd‘, ‘immuun‘. De vraag rijst dan: Waartegen? Vermoedelijk gaat het, gezien de specifieke vertelsituatie, om de spot die in Orléans door de burgers over de jonge ridder wordt uitgestort, maar die hem niets doet. Verdam (1882, 51) vertaalde het Frans ‘qui est faés’ iets afwijkend met: ‘die betoverd is‘. (Normand/ Raynaud vertalen ‘faés’ met ‘enchanté’, ‘magique’). Welke interpretatie men ook kiest, duidelijk is dat er met Aiol iets bijzonders aan de hand is. De Limburgse vertaler stond bij de omzetting van de tekst voor een probleem. Hoe moest hij het Franse woord ‘faés’ vertalen? Hij schreef: ‘Ic sie hijr einen [ridder | |
[pagina 18]
| |
keren,]/ [die van] feien is geboren.’ (De tekstreconstructie van v.4-5 is van Verdam, 1882). Verdam wijst op de etymologie van het woord ‘faés’. Het is het voltooide deelwoord van het ww. ‘faer’, ‘feer’ dat met het Latijnse ‘fatum’ (‘lot‘, ‘voorbeschikking’) in verband staat en door Verdam (vgl. ook Normand/Raynaud) met ‘enchanter‘ (betoveren) of ‘douer‘ (begiftigen met) wordt vertaald. De conclusie van Verdam luidt: ‘Het is mogelijk, dat de vertaler heeft willen zeggen: Die van demonen (fr. fae, feie = démon […]) afstamt‘. Moeten we in deze uitleg een toespeling op Aiols naam zien, een naam die hem met bijzondere krachten heeft begiftigd en hem tegen het kwaad beschermt? Een verklaring blijft moeilijk, temeer daar in de Limburgse bewerking vers 6 (‘So wemet líjf …‘; Verdam las: ‘So weimet lijf…’), dat steun zou kunnen bieden bij een interpretatie, gezien het tekstverlies, niet gemakkelijk te interpreteren valt. (Mndl. ‘wemen’, vert. kwetsen, beschadigen, Mndl. ‘weinen’ (‘wenden’), vert.: draaien, veranderen). Duidelijker is wat er met de tegenovergestelde eigenschap bedoeld wordt, nl. ‘desfaé(s)’. Die eigenschap wordt door de Franse auteur aan Makaire toegeschreven. De verrader, die de pasgeboren tweeling van Aiol tracht te verdrinken, wordt in de cruciale scène ‘li quivers desfaés’ (F, v. 9236) genoemd, wat zoveel betekent als ‘de onzalige schurk‘. (Foerster 1876-1882, 560, ‘unselig’: Normand/Raynaud, 1875, 329, vertalen afwijkend met ‘infidèle’). Hoe heeft de Limburgse dichter dit ‘desfaé(s)’ uit zijn brontekst vertaald? De episode waarin de visser Tierri de baby’s van de verdrinkingsdood redt, is slechts in verminkte staat overgeleverd. Over Makaire die naar de brug over de Rhône kwam om daar de kinderen in het kolkende water te gooien, slaat slechts te lezen: ‘quam des duvels […]’ (v. 664). Zoveel is duidelijk. Makaire wordt hier neergezet als een ‘duivelse’ schurk. Als Foerster met zijn interpretatie (‘onzalig’), gelijk heeft dan is wat Aiol betreft het tegenovergestelde waar. Hij is niet ‘desfaé(s)’ (onzalig), maar ‘faé(s) (zalig)’ (F, v. 2542). Onze voorzichtige conclusie moet luiden: Er hangt rond het hoofd van de jongeman uit het bos een Goddelijk aureool van ‘zaligheid‘.Aiol is een bijzonder jong mens. Dat blijkt ook uit het feit dat hij volgens oude hoflieden die het kunnen weten een grotere gelijkenis met Karel de Grote heeft dan enige andere sterveling. Vgl. F, v. 4373: ‘Mieus samble Karlemaigne que home né’. Het DNA-profiel van Aiol liegt er niet om. Door ‘Vornehmheit des Geblüts’ legitimeert Aiol zijn aanspraken (Althoff 1998, 67). | |
Makaire, de verraderMakaire, de hertog van Lausanne, speelt in het verhaal als boosaardige tegenspeler van Aiol een belangrijke rol. Hij is voortdurend de anti-kracht, bedenker van alle kwaads. Hij heeft de vader van Aiol, hertog Elie, bij koning Louis in een negatief daglicht geplaatst. De fatale raad om Elie te verbannen is van Makaire afkomstig. Hij wordt in de Franse tekst ‘losengier’ (F, v. 48) genoemd, een beladen woord, dat vooral in de liefdespoëzie werd gebruikt. Het omschrijft de kwaadspreker, de intrigant, de verrader, die aan het hof leugenachtige berichten verspreidt. Door zijn toedoen werden de hertog Elie en zijn echtgenote Avisse, de zuster van Lodewijk, gedwongen naar de bosrijke gebieden rond Bordeaux te verhuizen. Makaire, een echte usurpator, weet de leengoederen te bemachtigen die Elie werden afgenomen. De slechtigheid van Makaire zal ook Aiol later aan den lijve ondervinden. Dat begint al als Aiol door koning Lodewijk, die van de familieband nog niet weet, aan het hof in dienst wordt genomen. Makaire is jaloers en maakt Aiol zwart. Makaire wijt de carrière van de jongeling aan een slecht inschattingsvermogen van de vorst. Vgl. F, v. 3800-3801: ‘Mavais consel avés […], Que ce garçon avés mis en tel pris’. (Vert.: U | |
[pagina 19]
| |
hebt een slecht inschattingsvermogen, dat u de jongen in een zo lovenswaardige positie hebt geplaatst). Makaire houdt Aiol argwanend in de gaten en moet tot zijn ergernis vaststellen dat de jonge ridder aan het hof nog in aanzien is gestegen. Dit blijkt ook later als de koning op Pinksteren een wedloop organiseert. De koning nodigt Aiol uit naast hem plaats te nemen, dit tot ergernis van Makaire. Te veel eer voor een jongeman, zo merkt de booswicht op, die arm in Frankrijk is aangekomen en niet tot de bloedverwanten van de koning behoort. De koning reageert furieus op de praatjes, scheldt Makaire uit voor hoerenzoon (F, v. 4203: ‘Fil a putain’) en herinnert eraan dat Makaire bewerkstelligt heeft dat Elie verbannen is. Makaire bespot Aiol om zijn oude paard. Aiol is woedend, spreekt over een goed paard (F, v. 4340: ‘boin ceval’). De wedren tussen Aiol en Makaire die op de brug over de Loire plaatsvindt, wordt glansrijk door Aiol gewonnen. Bewondering alom. Er ontstaat een opstootje tussen aanhangers van Makaire en Franse ridders die Aiol te hulp komen. Lodewijk grijpt in en zet Makaire gevangen. De schurk weet echter te ontkomen.
Het komt later opnieuw tot strijd tussen Makaire en Aiol, nl. als de jongeling bekend maakt dat hij de zoon van Elie is. Grote vreugde bij Lodewijk als hij hoort dat Aiol zijn neef is. (Vgl. F, v. 8106: ‘Aiols estoit ses nies’). Aiol eist de verbeurd verklaarde leengoederen van het geslacht St. Gille op. Lodewijk verhoort de bede. Het hoogtepunt in de rivaliteit tussen Makaire en het geslacht St. Gille is het gevecht tussen de bedrieger uit Lausanne en de oude hertog Elie. Ter herinnering, de oude man heeft tijdens de verbanning veertien jaar ziek op bed gelegen. Maar nu, na een sterkende maaltijd (we komen er later op terug) heeft hij zijn oude krachten weer herkregen. Hij weet Makaire met zijn zwaard zo hard te treffen, dat de slag dwars door helm gaat. Werkelijk een sterk staaltje van kracht! Want niet alleen de stalen helm, maar ook het stalen kapje dat onder de helm als extra beveiliging op het hoofd werd gedragen, ging er aan. Het beschermende helmkapje baatte hem geen snars! (Vgl. F, v. 9046: ‘La coife […] ne li valut .i. roc’). Het gevolg is voor Makaire afschuwelijk. Van zijn gezicht slaat Elie tot op het bot het vlees af. (Vgl. F, v. 9047: ‘De la fache li tranche la car jusques a l’os’). De laffe Makaire meent dodelijk verwond te zijn en slaat jammerlijk op de vlucht. De vernedering die Makaire ondergaat, is duidelijk. De bloemversiering en edelstenen, die het schild van de opschepper sierden, liggen op de grond. Niet alleen wordt hij in de strijd door een oude ridder verslagen, maar ook wordt een deel van zijn gezicht weggevaagd. Het gezichtsverlies is evident en uiterst pijnlijk!
Aiol trouwt met Mirabel, de dochter van de Spaanse moslimvorst Mibrien. Tijdens de huwelijksnacht wordt het paar op laffe wijze door Makaire overvallen en gevangen genomen. Makaire voert hen weg naar de stad Lausanne, waar ze in de kerker belanden. Na enige tijd baart Mirabel een tweeling. De boosaardige Makaire rooft de baby’s en tracht ze in de Rhône te verdrinken. Ze worden door een Godswonder gered. Er volgt een langdurige moeizame belegering van Lausanne door Lodewijk en Elie. Makaire blijkt een slechte leenheer te zijn; zijn vazallen beginnen te morren. Hij besluit te vluchten. Als koopman verkleed verlaat hij met zijn gijzelaars, Aiol en Mirabel, de stad. De lafaard is net op tijd want Lausanne wordt door Lodewijk en de zijnen ingenomen. Makaire vaart de Rhône af, richting Pamplona. Hier wordt hij later door de moslimvorst Mibrien, Mirabels vader, vriendelijk ontvangen. De trouweloze Makaire keert niet alleen Frankrijk, maar ook het christendom de rug toe. Hij wordt moslim. Zowel in feodale als in religieuze zaken blijkt hij een verrader. Met Makaire loopt het slecht af. Hij wordt ten slotte door de Fransen gevangen genomen en | |
[pagina 20]
| |
ontwapend. Zijn straf is verschrikkelijk. Met vier riemen die elk aan vier sterke paarden zijn verbonden (op de illustratie zijn het er twee), worden zijn ledematen uit zijn lijf getrokken. Makaire, de verrader, krijgt de traditionele straf die bij verraad past: hij wordt, net als de verrader Ganelun (Gauweloen) uit het Rolandslied, gevierendeeld. (‘Spiegel Historiael‘ IV, I, 27, 95-98: ‘Ende Karel dede Gauwelon/ An vier paerde binden dien […]/ Ende dedene also scueren recht‘). Makaire wordt wel als ‘een literaire navolging van Ganelon’ beschouwd (Besamusca 2006, 61). Latere gebruikers van het ‘Aiol’-handschrift waren het met de gruwelijke straf voor Makaire maar al te zeer eens. Dat bewijzen gebruikerssporen. Op de illustratie legt het bekraste gezicht van de schurk uit Lausanne van hun afschuw nog zichtbare getuigenis af. Fol. 172v.: De terechtstelling van Makaire aan het eind van het verhaal: door twee paarden (in de tekst zijn het er vier) wordt de verrader, die frontaal staat afgebeeld, uit elkaar getrokken (‘gevierendeeld’). De houding van Makaire herinnert de kunsthistorica Malicote/Obergfell (1996, 325) aan de uitbeelding van Christus-in-Majesteit in het Laatste Oordeel. De pose is hier ironisch bedoeld. Makaire wordt voorgesteld als de Anti-Christus, de duivelse personificatie van het kwaad. (Malicote/Oberfell 2006, 97 spreekt over de ‘devil in majesty’). Latere gebruikers hebben de figuur van de verrader bekrast uit afschuw voor zijn daden.
|
|