De Limburgse 'Aiol en Mirabel'
(2013)–Anoniem Aiol– Auteursrechtelijk beschermdEnkele bijzonderhedenDe Franse ‘Aiol’ is vermoedelijk in het uiterste Noorden van Frankrijk, in Picardië, ontstaan. (Finet-van der Schaaf 1993, 18). De auteur is onbekend. Het gedicht is in een enkel handschrift uit het begin van de 13e eeuw (1220 of later) overgeleverd, samen met de ‘Roman van Bevon de Hanstone’, ‘Elie de St. Gille’ en ‘Robert le Diable’. Het handschrift wordt in de Bibliothèque Nationale (Parijs) onder nr. 25516 bewaard. Het handschrift bevat elf gekleurde illustraties, waarvan het merendeel hier wordt afgedrukt. De illustraties zelf worden nader beschreven onder gebruikmaking van recent iconografisch onderzoek (Obergfell/Malicote 1996, 2002). De tekst bestaat in totaal uit 10.985 verzen. Hij werd door Jacques Normand en Gaston Raynaud, Parijs 1877, voor het eerst uitgegeven. Ongeveer gelijktijdig publiceerde W. Foerster zijn editie (samen met het gedicht ‘Elie de St. Gille’). De editie van Foerster heeft als ondertitel: ‘Zwei altfranzösische Heldengedichte mit Anmerkungen und Glossen und einem Anhang: Die Fragmente des mndl. Aiol, hrsg. von J. Verdam’, 1876-1882. We citeren de Franse tekst naar de editie van Normand/Raynaud. Een opmerking in dit verband: Weliswaar staan de fragmenten van de Limburgse ‘A&M’ in ons onderzoek centraal, maar ter aanvulling van ontbrekende informatie wordt rijkelijk uit de Franse brontekst geput.
Opvallend is de inconsequente versificatie van het Franse gedicht. Het eerste deel (tot vers 5366) bestaat bijna uitsluitend uit verzen van tien (of twaalf) lettergrepen, terwijl de verzen in het tweede deel doorgaans uit alexandrijnen zijn opgebouwd. Er wordt wel vermoed dat de overgeleverde tekst uit ongeveer 1200 een bewerking zou zijn van een oudere, verloren gegane versie (Finet-van der Schaaf 1993, 18). Dit zou betekenen dat twee auteurs, de dichter van het origineel en een latere bewerker, voor de tekst verantwoordelijk zijn. Het dubbele auteurschap zou dan eventueel de verklaring kunnen leveren voor de onregelmatige versificatie van de Franse ‘Aiol’. De aanname dat twee auteurs aan het werk zouden zijn geweest, wordt echter sterk in twijfel getrokken. Deschamps bijvoorbeeld weet zeker (met verwijzing naar een studie van Delbouille, 1932), dat ‘geheel de ridderroman het werk is van één auteur’ (Deschamps 1956, 14). De datering van het archetype, dat dan met de overgeleverde tekst samenvat, wordt gesteld in de periode 1160-1170. Maar ook een latere datering kan niet worden uitgesloten. Nog onlangs werd de Franse ‘Aiol’-tekst met het Vlaamse hof van Johanna van Constantinopel, gravin van Vlaanderen (1212-1244), in verband gebracht (Malicote 2002, 363: ‘It is with Jeanne’s court […] that scholars have associated the chanson de geste, Aiol […]’). Dit zou voor de Vlaamse ‘Aiol’ kunnen kloppen. Het feit dat Mirabel in de Vlaamse tekst na haar doop Johanna werd genoemd (v. 509-510: ‘Dat mense Johanne hiet/ Alsi kersten was gedaen’), geeft een aanwijzing in die richting. Maar de stelling dat de Franse ‘Aiol’, dus de brontekst van de Maaslandse versie, pas in de eerste helft van de 13e eeuw zou zijn ontstaan, roept chronologische vraagtekens op. Maar we geven toe dat het dateren van middeleeuwse teksten een onzekere zaak blijft. | |
[pagina 13]
| |
Over de vraag tot welk genre de ‘A&M’ moet worden gerekend, bestaat verschil van mening. Finet-van der Schaaf bijvoorbeeld ziet in de tekst een ‘chanson de geste’, die tot de zogeheten ‘Karelepiek’ moet worden gerekend. Ze wijst op de in dit genre gebruikelijke motieven zoals riddertrouw, eerherstel, verraad, doodstraf, de strijd tegen de Saracenen, etc., motieven, die ook in de Franse ‘Aiol’ voorkomen (Finet-van der Schaaf 1993, 18). Gaat men van de historische indeling uit, zoals die voor de ‘chanson de geste’ al rond 1200 werd voorgesteld, dan behoort de ‘Aiol’-tekst tot de cyclus waarin de gespannen verhoudigen tussen de koning en zijn vazallen centraal staat (Van den Berg-Besamusca, 1992, 14). Volgens Schneegans is de ‘Aiol’-dichter door de zogenaamde ‘Verräterepen’ beïnvloed toen hij het motief van de ‘Verleumdung eines treuen Vasallen durch einen Vertreter der Verrätersippe’ in zijn verhaal verwerkte (1899, 407). Maar let op. Het ‘Aiol’-gedicht is volgens Gilbert de Smet ‘geen werkelijke chanson de geste’. Hij verwijst instemmend naar Kukenheim die over een ‘semirealistische roman’ sprak. (De Smet 1971/ 1991, 152). Vooral de liefde tussen Aiol en Mirabel, die in het werk een belangrijke plaats inneemt, maakt dat het dichtwerk trekken vertoont van een hoofse roman. (Van Oostrom 2006, 180). Door dit gemengde karakter (Schneegans sprak al over de ‘Verquickung epischer und romanhafter Elemente’, 1899, 401) is het genre-probleem moeilijk op te lossen.Toch zullen wij over de ‘Aiol’- roman spreken. We vinden daarvoor steun bij de anonieme dichter van de Franse tekst die aan het eind van het verhaal opmerkt: ‘Et del romans Aiol est la rime finie’ (F, v. 10981). (Vert.: Van de roman over de ‘Aiol’- roman is hiermee de berijming ten einde). | |
Een historische afspiegeling?Dat historische personen hun neerslag zouden hebben gevonden in de tekst wordt algemeen ontkend. Deschamps zegt het nadrukkelijk: Het ‘Aiol’- verhaal ‘is niet […] aan historische feiten en personages vast te knopen […]‘ (Deschamps 1956, 10). Dit standpunt is al oud. Schneegans beweerde al ruim een eeuw geleden dat het gedicht waarschijnlijk ‘keine historische Grundlage’ bezat (Halle 1988). Maar is dat juist? De Franse verteller hecht er in de proloog aan zijn gedicht als een waargebeurd verhaal voor te stellen. (Voor een recente analyse van de proloog, Malicote 2002, 372-379). Natuurlijk worden er, zo zegt hij in zijn proloog, ook door de nieuwe speellieden (hij spreekt over ‘novel jougleor’, F, v. 7) verhalen verteld maar die berusten niet op waarheid en raken allemaal al gauw in vergetelheid. De kritische uithaal naar de speellieden, - voor geletterde schrijvers zijn het verachte, ongeleerde concurrenten - , is in de vroege Franse prologen een topos. Ook Chrétien de Troyes beschimpt in zijn ‘Erec’-roman de lieden die van het vertellen van verhalen willen leven. (Vgl. F, v. 22: ‘cil qui de conter vivre cuelent’, ed. A. Gier, 1987). De ‘Aiol’-verteller meldt nu dat de speellieden verzuimd hebben het meest ware verhaal (F, v. 9: ‘La plus veraie estoire’) te vertellen. Dat gaat híj nu doen. Het gaat over gebeurtenissen waarvoor, zo zegt hij, hoge heren nu nog als getuigen kunnen worden opgeroepen, hertogen, graven, etc. De ‘Aiol’ zou dus geen fictief verhaal zijn, maar handelen over gebeurtenissen die de verteller lang geleden heeft vernomen. (Vgl. F, v. 16: ‘Mais je vos en dirai, qui de lonc l’ai apris’). De opvatting, dat hier eventueel gezinspeeld zou worden op een ‘Byzantine origin for some episodes of Aiol’ (Malicote 2002, 374) wijzen we als uiterst speculatief van de hand. Het gaat hier om een retorische truc. De verteller profileert zichzelf als geletterde: hij kent als geleerd man de geschiedenis. Hij, de autoriteit, begint te vertellen over historische zaken, over de goede koning | |
[pagina 14]
| |
Lodewijk die ooit over het mooie Frankrijk regeerde. (Vgl. F, v. 17: ‘Il ot en douce France un boin roi Loeys’). Deze Lodewijk was de zoon van niemand minder dan Karel de Grote. (Vgl. F, v. 18: ‘Si fu fieus Karlemaigne’). Hij is Karel de Grote opgevolgd nadat deze stierf en in Aken begraven werd. (Vgl. F, v. 24: ‘Que mors fut Karlemaignes et a Ais enfouis’). Deze details zijn zonder meer in overeenstemming met de historische werkelijkheid.
Wat is er over de historische Lodewijk de Vrome bekend? Hij werd in het jaar 778 bij Poitiers geboren, hij stierf in het jaar 840 in Ingelheim aan de Rijn. Uit de plaatsen van geboorte en sterven wordt de spagaat al duidelijk, waarin het tijdens Lodewijks bestuur nog ongedeelde Frankische rijk verkeerde. Het is ook kenmerkend voor de situatie dat de ‘Franse‘ koning Lodewijk een ‘Duitse‘ tot echtgenote nam, namelijk Judith uit het Alemannische hertogsgeslacht van de Welfen. Tijdens het bewind van Lodewijk is de crisis in het Rijk ontstaan die uiteindelijk, na een aanvankelijke driedeling, tot de vorming van twee nationale staten, Frankrijk en Duitsland, leidde (Althoff 1998, 69). Lodewijk was een zwakke koning die van zijn zonen veel weerstand ondervond. Zijn beleid werd door een zekere willekeur gekenmerkt. Toen hij in 814, na de dood van Karel de Grote, de macht overnam, stuurde hij veel van de zittende raadgevers van zijn vader, representanten van de oude adel, van het hof weg. Hij verbande ze naar verweg gelegen oorden. Meestal kwamen ze dan in een klooster terecht. Althoff spreekt met niet mis te verstane woorden over een door Lodewijk uitgevoerde ‘Säuberung des Palastes‘ (Althoff 1998, 70). Lodewijk verkoos het om met nieuwe, meer van hem afhankelijke raadgevers, te overleggen en te besturen. Aan het Franse hof ontstond een crisissfeer door spanningen tussen de nieuwkomers en de oude adel. Lodewijk zag zich daardoor genoodzaakt zijn maatregel ongedaan te maken. Hij rehabiliteerde de hoge adellijke heren en riep ze uit hun verbanning terug. Ook gaf hij de bezittingen die hen waren ontnomen terug. Dit gegeven maakte geschiedenis. In de ‘Spiegel Historiael’( IV, I, 34, 53-54) wordt over Lodewijk verteld: ‘Die menegen, die was slands verdreven,/ Lant ende goet dede wedergeven’. De hier genoemde bijzonderheden, aanvankelijke verdrijving en latere teruggave van land en erfgoed, vormen kernbegrippen in het ‘Aiol’-verhaal.
Er zijn dus opvallende overeenkomsten tussen het verhaal over Elie, de vader van Aiol, en de historische werkelijkheid rond Lodewijk. Hertog Elie van St. Gille, Lodewijks zwager (in de historische werkelijkheid is hij onbekend), is in het gedicht een vazal van Lodewijk. Maar Lodewijk blijkt een hoogst onbetrouwbare leenheer te zijn die onrecht begaat ten opzichte van loyale vazallen en oude rechten gemakkelijk met voeten treedt. Zo verbant hij, daartoe aangezet door de verraderlijke Makaire van Lausanne, zonder duidelijke reden zijn zwager Elie. De ‘literaire’ Lodewijk komt later tot inkeer en besluit (mede door toedoen van Elies zoon Aiol!), net zoals in de historische werkelijkheid gebeurde, de in ongenade gevallen leenman in eer te herstellen en hem zijn bezittingen terug te geven. Dat Lodewijk in de ‘Aiol’ aanvankelijk zijn oren laat hangen naar een vreemde, niet ‘Franse’ hertog, door wiens toedoen hertog Elie van het Franse hof werd verwijderd, is tegen de historische achtergrond opvallend te noemen. In 829 stuurde Lodewijk opnieuw zijn vertrouwde raadgevers weg en stelde een graaf uit een niet Franse regio als vertrouweling aan. Althoff merkt hierover op: ‘nichts anderes als eine gravierende und willkürliche Maßnahme, den Kreis der Ratgeber neu zu ordnen.‘ (Althoff 1998, 72). Zou de personenconstellatie in de ‘Aiol’ misschien een zwakke afspiegeling kunnen zijn van de historische werkelijkheid? Feit is dat de roman gekenmerkt wordt door de | |
[pagina 15]
| |
relationele driehoek tussen Lodewijk, de zwakke onbetrouwbare koning, de jonge Aiol, die zijn vader, de verbannen hertog Elie, rehabiliteerde, en Makaire, de usurpator en verrader uit het verre Lausanne. |
|