Een Aemstelredams amoureus lietboeck(1589)–Anoniem Een Aemstelredams amoureus lietboeck– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [...Lied]eken Van een Grauen [Dochterkij]n, Op de wijse: Ick [...] een keyserin. Ick weet noch een sGrauen Dochterkijn, Zy woont te Straesburch op den Rijn. Zy hade een boelken verborghen maer door der clappers tonghen fenyn, Quamen zy beyde in sorgen. Dat smaechdelijn was drie seuen iaer oudt Sy hadde een Vryer van herten stout, Sy en woude niet langer beyden, Sy nam den Lansknecht bi der hant Sy ghingen haer vermeyen. Hy leydese onder den Rosegaert, Daer menich cleyn voghelken verghaert Sy songen van herten blijde Hoe datter so eedelen Grauen dochterken Sal comen in groot lijden. Die ruyter spreyde zijn mantel int gras Dat smaechdelijn sprack opt selue pas Mijn soete lief wtvercoren Als ghy v wille hebt ghedaen Zo laet my niet verloren. [pagina 83] [p. 83] Die Ruyter sprack sonder verdriet, Mijn schoon lief en sorght doch niet Dat ick v sou laten in schande Ic wil veel lieuer mijn leuen lanck Ghaen dolen achter lande. Zy sprac so menich vriendelick woort Dat hebben die nyders tongen gehoort, Tot den Graue zijn zy ghegangen Hoe datter zijn ionckste dochterkijn. Ginck spaceren met een manne. Die Graue wort een so toornigen man Hy heeftet also balde verstaen Hy ginc met zyn ruyters en knechten coene Daer vant hy zijn iongste dochterken Met den Ruyter in dat groene Den Graef met een so toornigen moet, Hy werp den ruyter onder de voet Zijn knechten namen die ruyter gevangen, Die Graue sprack hebt ghoeden moet Eer morghen middach sult ghy hangen. Dat woordeken heeft de ruyter verstaen Hy liet so menighen natten traen, En dat moet Godt erbermen, Dat ick arme ionghe man Om een schoon Vrouwe moet steruen. T'gheschiede op eenen maenendach Datmen de ruyter voor den Graue bracht. Al en soude hem zijn hooft afhouwen Die ionge man wordt zo zeere beschreyt Van maechden en ionghe vrouwen. Men sach de ruyter knielen al voor dat sweert sgrauen dochterken quam onuerueert men hoordet volck schreyen en kermen, Staet op sprack zy mijn soete lief En ick wil voor v steruen. Zy tooch haer lief al op een zy Sy knielde selfs voor tsweert zeer bly Och vader laet my mijn hooft afhouwen En spaert die alder liefste mijn Dat sprack die ionghe vrouwe. Die Ruyter sprack tot die liefste zijn Staet op gaet thuys Jongvrou fijn Ick wil zo vromelick voor v steruen Al draechtse zo cleynen kindeken van my [pagina 84] [p. 84] En laet v niet verderuen. Die graue sprack met woorden goet, Staet op staet op weest welghemoet Dijn leuen sulstu behouwen, Ende ick geue v mijn ionckste dochterken, Tot eender echter vrouwen. Oorlof ghy Meyskens en iongesellen saen die by nachte int heymelijck vryen gaen Al hebdy een Rijcmans dochter voorhande Wacht v al voor clappers tongen fenijn So en coomdy ghy niet ter schande, Vorige Volgende