Ad Interim. Jaargang 5
(1948)– [tijdschrift] Ad Interim– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
is allerminst een vraag of deze betrekkelijke onbekendheid gerechtvaardigd heten mag. Alleen zijn conservatorschap zou voldoende zijn om aanspraak op onverbloemde waardering te doen gelden. Men maakt zich van deze functie doorgaans geen duidelijke voorstelling en men weet dus niet dat de conservator, die zijn roeping werkelijk volgt, de onzichtbare helft is van vrijwel iedere promovendus en, in het algemeen, van de wetenschappelijke onderzoeker. Zonder zijn bijstand zouden tal van studies nooit geschreven zijn of althans aan kracht van fundering hebben ingeboet. Van der Bijll was op dit terrein de haast volmaakte vraagbaak. Ook de onvermoeide. Ook de onbaatzuchtige. Ik heb dat zelf in bijna monotone herhaling mogen ondervinden. Van der Bijll als conservator was de gever zonder zelf eigenlijk ooit iets terug te ontvangen. Maar hij was meer. De keren, dat hij in het licht van de openbaarheid trad, was hij de verzorger van het visuele. Verscheiden publicaties van groot gewicht - ik denk, maar alleen bij wijze van voorbeeld, aan De lage landen bij de zee - zijn zonder de trefzekere speurzin van Van der Bijll, waarmee hij het illustratieve voor zijn rekening nam, eenvoudig niet denkbaar. En dan, wat dit aangaat, ten slotte: Van der Bijll was bij de voortreffelijke bloemlezing Amsterdam bezongen, die hij tezamen met Van Hattum en Hoekstra redigeerde, de man die aan dat boek de enig mogelijke achtergrond gaf. Zijn aantekeningen, die dikwerf uitgroeiden tot halve verhandelingen, wisten aan de opgenomen gedichten werkelijk relief te verlenen. Dat boek was hem lief; het valt uit het door hem geleverde werk ook ter dege af te leiden. Van der Bijll was geen kunstenaar; in zijn laatste brief schreef hij mij nog, dat hij niet weten zou, wat op het Arnhemse Kunstenaarscongres te zoeken, zodat hij zich ver zou houden. Maar wèl was hij de kunstzinnige wetenschapsman; het onmisbare intermediair tussen de kunst en de wetenschap en veelal ook tussen de kunst en het kunstmijdende publiek; de erudiet die de uitersten schuwde, niet opviel en daardoor veronachtzaamd werd, maar blijvende cultuurwaarden vertegenwoordigde. Hij was ook een hartelijk vriend, die nimmer teleurstelde. Helaas - ook dat beseffen we meestal te laat. Zij dan ten minste dit ‘in memoriam’ onverdeeld zijn verdiensten als mens en vakman gewijd. - Barend de Goede |
|