de Amsterdamsche letterkundigen reeds vele vrienden en was zijn gezellige woning een artistiek milieu geworden, waar voordrachten en lezingen werden georganiseerd, waar men altijd gastvrij werd ontvangen en zeker was een goed onthaal te vinden. Van de gunstige materieele omstandigheden, waarin Boex zich ook tijdens het laatste oorlogsjaar nog bevond, liet hij zijn vrienden en kennissen in ruime mate meeprofiteeren, zoodat men zijn huis weer gesterkt en verzadigd verliet.
Wanneer velen in zijn woning bijeen waren en er gedichten en proza-fragmenten werden voorgelezen, gedroeg de gastheer zich zeer bescheiden, hij zorgde dat de glazen gevuld bleven maar scheen overigens zichzelf min of meer, voor zoover dit bij zijn gezond robust uiterlijk mogelijk was, te willen effaceeren achter de ook aanwezige innemende en levendige gastvrouw. Aandacht en belangstelling waren echter op zijn gezicht te lezen en wie hem uit meer intieme gesprekken beter kende, wist hoezeer hij in de litteratuur was geïnteresseerd en hoe elk snobisme hem vreemd was. Ik heb hem wel gedichten, die hem dierbaar waren geworden en die hij uit het hoofd kende, hooren citeeren met het onbedriegelijke accent van den echten poëzie-minnaar.
Na de bevrijding, toen weldra het algemeene levensrhythme haastiger en nerveuser werd dan ooit en iedereen veroordeeld scheen om het op de een of andere wijze doorloopend druk te hebben, kon het literair milieu ten huize van Boex niet in stand blijven, maar voor velen bleef hij een goede, trouwe, hulpvaardige vriend en, wanneer de gelegenheid zich voordeed, een gulle gastheer.
Nog schijnbaar in volle levenskracht, pas 43 jaar, werd deze man nu plotseling weggeroepen, en wij zijn te zeer aan het grillige bestuur van den dood gewend geraakt om nog te vragen waarom. Deze weinige regels willen slechts getuigen, hoe verdienstelijk hij zich tijdens de bezetting heeft gedragen en hoezeer zijn heengaan door zijn vrienden wordt betreurd.
H.W.J.M. Keuls