vallen schilder, wiens naam Steven de associatie bezit met het, den held toekomende, adjectief stevig; een mislukte violist, etc. etc. Allemaal onwaarschijnlijk aardige en goede mensen. Er wordt teveel met stippeltjes gewerkt, er warrelen teveel vlinders in dit verhaal, er bloeien teveel bloemen, teveel eekhoorns slingeren hun staart door de zinnen. Al deze gegevens zijn gegevens van de werkelijkheid, liever nog: van de waarheid, en diep in ons hart geloven wij er tóch aan. Maar wij zouden lichter en onbekommerder hebben geloofd, als de schrijfster niet geprobeerd had er de werkelijkheid aan te verbinden. Het is juist, dat een criticus het naschrift betreurde; ik zou reeds vanaf pagina 175 willen schrappen. En uit het geheel de suggestie van werkelijkheid willen lichten. Maar ik heb niets te willen.
De schrijfster treedt ons uit dit werk als zeer sympathiek tegemoet, en haar werk is zeer sympathiek. Tegenover veel hols en kouds stelt zij een warme, liefhebbende menselijkheid, waarvan het bezit, ook in de litteratuur, te kostbaar is om er niet dankbaar voor te zijn. Haar stijl is oprecht en eenvoudig. Maar omgekeerd valt het mij moeilijk, te geloven in purpergeverfde lippen (6), een antwoord als: ‘iemand moet haar in het hart verwond hebben’ (77; in een gesprek tussen elkaar onbekende mensen!); zonlicht, dat als een bleekgouden jonkvrouw tussen de boomstammen doorsluipt (104). Te simpel zijn beschouwingen als over muziek (23), en over feestvieren (136). Maar er staan voorbeelden tegenover van een directe, bijna Engels aandoende humor: 106, 110, de Barbarase dans op 111. Het boek mist cultuur, er is niets dat nieuw is, fris, of verrassend; maar het wordt volkomen gedragen door datgene wat van cultuur de statische resultante is: beschaving. Het ontbeert spitsvondigheid, maar heeft humor. Het laat vertoon van eruditie nagenoeg terzijde, maar bezit wijsheid (b.v. de prachtige psychologische observatie op p. 21: ‘Die hoed had ik 's middags gekocht, omdat ik me treurig voelde’; en de opmerking over de ‘zielen’ der vrouw, p. 114/5). Er is geen vaart en geen grootsheid, maar het haalt soms verrassende diepte en het is van een weldoende eerlijkheid.
Integraal beschouwd (en dit is wellicht de enig juiste critiek) is dit boek, op het einde na dat de oplossing naar buiten keert in plaats van naar binnen, geslaagd. En misschien berust mijn dilem-