niveau moeten verheffen. Goethe's epigram: ‘Soll ich Dir die Gegend zeigen, musst Du erst das Dach besteigen’ houde men zich in herinnering.
De opgave is waarlijk niet gering, en menig lezer - ook de geschoolde - zal bij de bestudering van dit wijdvertakt en indringend gedachtenspel somtijds moedeloos vragen, of het niet wat eenvoudiger had gekund. Om dan natuurlijk hetzelfde antwoord te krijgen als Pieter van Ghert destijds van Hegel op een soortgelijke vraag ontving, namelijk ‘dat de aard van zulke abstracte onderwerpen medebrengt, dat zij niet in de licht verstaanbare taal van een gewoon leesboek kunnen worden voorgedragen’.
Het is duidelijk dat een werk als hierboven in grove omtrekken geschetst zich niet voor een bespreking in de gewone betekenis leent. Immers de criticus zou dan eigen stelsel moeten ontwerpen en waarmaken, aanduidend hoe de posita van van Vriesland zich tegenover eerstgenoemd stelsel zouden verhouden. Hetgeen het bestek van dit artikel ver te buiten zou gaan.
Ik bepaal mij tot het volgende:
Van Vriesland volgt de idealistische denkwijze: de geest stamt niet uit de wereld der verschijningen, hij is zelf bouwmeester en wetgever der empirische werkelijkheid. De geest is uitgangspunt. Van Vriesland stelt zich dus tegenover de existentialisten voor wie het denken een vorm van in-de-wereld-zijn is.
Reeds het woord ‘verstandhouding’ in den titel duidt aan, dat de schrijver het ik, het zijn en het absolute niet synthetisch maar in een verhouding denkt.
Het is dus reeds daarom geheel onjuist van Vriesland bij de Hegelianen in te delen, al herinneren methode en uitdrukkingswijze uiteraard aan Hegel, omdat nu eenmaal niemand die na dezen denker gekomen is en de idealistische opvatting aanhangt zich aan den invloed van den Berlijnsen meester heeft kunnen onttrekken.
Men vergelijke van Vriesland: ‘wij kennen de waarheid niet, want wij zijn haar niet (een der meest typerende uitspraken) en Hegel: nichts wird so hart und spröde sein dass es sich dem Denken nicht eröffnet’.
Tot de eenheid van bewustzijn en werkelijkheid besluit van Vriesland niet. Het absolute blijft onkenbaar als een geabstraheerd zijn zonder attributen.
Dusdoende verwerpt van Vriesland ook Spinoza's denkwijze, volgens welke de absolute substantie een oneindig aantal attributen heeft, waarvan er