| |
Filmkroniek
Emilio Fernandez: Maria Candelaria. (Cam.: Gabriel Figueroa).
Ik geef de critici die deze film vervelend en traag vinden volkomen ongelijk. Het is een simpele historie, inderdaad, en het tempo is langzaam, maar ik heb mij geen ogenblik verveeld; integendeel: de beelden zijn van een zeldzame schoonheid, hun rhythme is prachtig afgewogen; het is één voorname, gestadig vloeiende symphonie die mij buitengewoon geboeid en zelfs hier en daar aangegrepen heeft.
Las abandonadas, van dezelfde makers, is daarentegen niet veel fraais: een colportageromannetje dat zelfs met mooie beelden niet te redden viel. Slechts de Mexicaanse pseudo-generaal van Pedro Armendariz (die ook in Maria Candelaria de mannelijke hoofdrol speelt) is van een onbetaalbare charme.
| |
Marcel L'Herbier: L'honorable Cathérine ('44).
Een hinderlijke flauwiteit vol weerzinwekkend hysterisch gekrijs. Goedkoop en onzinnig.
| |
| |
| |
Elia Kazan: Boomerang. ('47. Sc.: Rich. Murphy, naar A. Abbot. Cam.: Brodine. Met Dana Andrews).
Gedurfde, eerlijke en harde ‘gespeelde documentaire’ over een rechtszaak met achtergrond van politiek, dwz. corruptie. Interessante bijdrage tot de massapsychologie, de psychologie van de getuigenis en evenals Quai des Orfèvres weinig vleiende uitbeelding van sommige politie-methodes. Zeer goed gemaakt, sober en direct.
| |
Marcel Carné: Les portes de la nuit. (1946. Sc. Jac. Prévert; cam. Ph. Agostini; déc. Trauner; muz. Kosma).
De pretentieuze, maar vrij povere inhoud, overwoekerd door langdurige, verlitteratuurde dialogen, staat niet in de juiste verhouding tot de zorg en het vakmanschap (en het vele geld!) waarmee de sfeer van nachtelijk Parijs is weergegeven. De milieutekening is uitmuntend, de hoofdzaak van het verhaal is echter te doorzichtig-symboliekerig geconstrueerd, en wordt niet aanvaardbaar gemaakt tegen deze achtergrond. Deze film is nergens aangrijpend of meeslepend, zij laat de toeschouwer koud, en blijft dan ook ver beneden Les enfants du paradis, Hotel du Nord of Le jour se lève. Het best geslaagd is ongetwijfeld de zeer knappe zelfmoordscène. De keuze van Natalie Nattier voor de vrouwelijke hoofdrol berust m.i. op een vergissing: zij is lelijk, zonder expressie en kan niet spelen.
| |
Koos Koen: Nederlands in zeven lessen. (1948. Regie: Josephson en Hugenot van der Linden).
Wanneer dit, volgens het oorspronkelijk plan, een korte film was geworden, zou het resultaat zeker bevredigender zijn geweest, dan thans het geval is. Nu is het een heterogene, langdradige aaneenschakeling van fragmenten, waarvan het onderling verband geforceerd en onwaarschijnlijk is. Rommelig, zonder stijl, noch naar vorm noch naar inhoud, kleinburgerlijk, hier en daar uitgesproken reactionnair, en van een weerzinwekkende oubollige lolligheid. Men vraagt zich af, wat van deze film eigenlijk de bedoeling is.
| |
Rembrandt in de schuilkelder. (1947).
Ook al een vrij heterogeen product, dat het bevattingsvermogen van het publiek niet bepaald hoog aanslaat. Instructief, voor zover het lot van de Nederlandse kunstschatten in oorlogstijd wordt uitgebeeld, evenals de restauratie van de Nachtwacht. Voorts be- | |
| |
vat het enige speelscènes (reeds in 1941 opgenomen onder regie van Gerard Rutten en uitnemend gefotografeerd door A. von Barsy) waar Rembrandt in levenden lijve (gespeeld door Verstraete) in optreedt, niet in een schuilkelder, maar in zijn atelier, omgeven door leerlingen, aan wie hij een tekstje van Theun de Vries doceert.
| |
Henry Hathaway: 13, Rue Madeleine. (1946). Sc. Monks en Bartlet; cam. Brodine).
Weer een gespeelde documentaire met voortreffelijke kwaliteiten. Dit geldt althans voor de eerste helft, die over de opleiding van spionnen handelt, en die zijn hoogtepunt vindt met de adembenemende spanning in het vliegtuig, even voor het afspringen van de parachutisten. De tweede helft is niet meer geheel au-sérieux te nemen, hoe goed alles ook bedoeld is, want Engelssprekende Fransen zijn in een film als deze absoluut onaanvaardbaar.
| |
William A. Wellman: The story of G.I. Joe. (1945. Naar Ernie Pyle; cam. R. Metty. Met Burgess Meredith).
Een aaneenschakeling kleine en grote wederwaardigheden van de infanteriesoldaat, sober en ingetogen verteld, zonder vals pathos. Als geheel een uitstekende film, vol boeiende menselijke accenten. Een hoogtepunt is de scène van het innemen van een verwoeste kerk. Meredith speelt de figuur van Ernie Pyle op waardige en innemende wijze.
| |
Robert Siodmak: Cobra Woman. (1944. Cam. Robinson). The dark mirror. (1946. Sc. N. Johnson, naar VI. Pozner; cam. M. Krasner; met Olivia De Havilland).
Siodmak occupeert zich blijkbaar intens met tweelingzusters. In Cobra Woman worden deze gespeeld door de niet zeer aantrekkelijke Maria Montez, die zich hier beweegt, voorzien van Technicolor, in het horribelste kitschmilieu. Het is zó erg, dat gelukkig geen van de medewerkers aan deze film de zaak ernstig heeft genomen. Van de toeschouwer wordt dit evenmin verlangd.
The dark mirror, daarentegen, heeft vele psychologische pretenties. Een psychiater (allerminst overtuigend gespeeld door Lewis Ayres) weet door middel van de Rorschach-test en andere methodes de karakters te scheiden van de zo sprekend op elkaar gelijkende tweelingzusters en zodoende vast te stellen, wie van beide de moord móét hebben begaan. Natuurlijk trouwt hij later met
| |
| |
de ‘goede’ zuster, en de ‘boze’ krijgt de verdiende straf. Van dit alles had meer gemaakt kunnen worden. Het is goed vakwerk en er zijn enige spannende momenten, maar dat kan tegenwoordig van zo veel films gezegd worden. Het bewonderenswaardigste blijft in dit geval de spel-prestatie van Olivia De Havilland, die deze moeilijke dubbelrol onder moeilijke omstandigheden (de hier nodige opname-trucs) moest spelen, vooral in het begin van de film met nauwelijks merkbare nuances.
| |
Michael Curtiz: Santa Fe trail. (1940. Cam. Polito; met Errol Flynn).
John Brown, de puritein abolitionist, door menigeen als een vrijheidsheld beschouwd, wordt hier, zoals het een oproerkraaier, die zo maar op eigen houtje de slavernij wil afschaffen, toekomt, naar het schavot gevoerd, terwijl de heldhaftige geuniformeerde militairen die hem te pakken hebben gekregen, als beloning met het meisje hunner dromen in het huwelijksbootje stappen. Zo is dan alles weer in orde, want orde moet er zijn. Niet dat Brown nu helemaal als een schurk wordt voorgesteld, maar de tendens van deze geschiedenis is wel overwegend reactionnair. Overigens is deze film met grote virtuositeit en verve gemaakt, zoals Curtiz dat nu eenmaal kan.
| |
John Ford: My darling Clementine. (Sc. Engels en Miller; cam. Macdonald. 1946).
Een spannende ‘western’ van soms grootse allure. Natuurlijk niet zonder de gebruikelijke cliché's, maar alles is door meesterhand geleid en blijft binnen de grenzen van de goede smaak. Aangrijpend is de scène van het optreden van de reizende toneelspeler in de dorpskroeg.
Toch prefereer ik in dit genre het verrukkelijke Destry rides again.
Ik hoop volgende keer terug te komen op Monsieur Verdoux en Le diable au corps, twee films die men vooral niet moet missen, en die met Citizen Kane behoren tot de superieurste en moedigste voortbrengselen die de filmkunst ooit heeft opgeleverd. Dat werken als deze, die onnoemelijk boven het gemiddelde niveau staan, gemaakt konden worden (bij Chaplin omdat hij zijn eigen baas is, en bij Autant-Lara als gevolg van zijn krachtig doorzettingsvermogen in de strijd voor zijn rechten als kunstenaar tegen zijn producer) bewijst dat men nog niet behoeft te wanhopen in de toekomst van de cinematografie.
Eric Terduyn
|
|