persoonlijkheid. Een enkel vers blijft over, dat van groter waarde is (Pension), de overige zijn niet gaaf of niet helder genoeg, en de meeste berusten op de cliché's van de gedachtengang die elke dichter in zijn ontwikkeling doorloopt. Het wachten is bij deze verzen op het volwassen dichterschap, dat mogelijk is, maar niet zeker nog.
Wel komt in de zes sonnetten voor Solaria reeds het streven naar compositie van een groter geheel naar voren, dat de dichter later zou voeren tot zijn ‘Odyseus' Terugkeer’. De samenstelling is knap reeds, de verzen zijn, als de andere, goed, maar eveneens nog zonder datgene wat hen onvervangbaar (om het gevaarlijke woord ‘groot’ te vermijden) maken zou. Alles deelt zichzelf nog in in het poëtische gemeengoed en mist het eigene, losgemaakte, dat ons verrassen zal en ontroeren.
Het sterkste deel vormen ongetwijfeld de ‘XXI Amsterdamsche Kwatrijnen’; zij verraden het meest de kracht tot beeldvorming, die naar mijn mening een der kenmerken is van de poëzie van Bert Voeten. De onderlinge verbinding dezer kwatrijnen in het gegeven (Amsterdam - wat de nodige reminiscensies oplevert), en ook het ‘drieluik’ erin, maken deel uit van de belangrijkheid dezer kwatrijnen, die niet overal smetteloos zijn, maar reeds een krachtiger eigen verweer en vreugde verraden, zij het nog binnen een bekend kader.
Dan komt, eveneens nog in 1946, de bundel ‘Odysseus' Terugkeer’ (De Bezige Bij, Amsterdam), die op verbluffende wijze alle open mogelijkheden van De Blinde Passagier vervult. Hier vrijwel geen aanleunen aan de dictie en beeldenschat van anderen; voor zover dat nog het geval is, zijn beeld en zegwijze verwerkt op een oorspronkelijke manier, die hen tot Voetens eigendom hebben gemaakt. De greep is verrassend: in een terugkeer van Odysseus naar de plaatsen waar hij vertoefde tijdens zijn tienjarige omzwerving, wordt het beeld gegeven van de zwerftocht van ieder mens, en aldus het bijzondere verheven tot het algemene. Dit laatste is levensvoorwaarde voor ieder gedicht - want wat zegt ons de vreugde en wat doet ons de smart van een mens, als niet ons eigen verdriet en onze eigen blijdschap daarin worden teruggevonden, herkend?
Ik herlas ook Odysseus' Terugkeer. En mijn warme bewondering voor dit prachtige gedicht steeg. Een episch gedicht, volgens de titel - maar de titel misleidt ons, als hij suggereren